ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ2571

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.428-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. de Haan-Boerdijk
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een zorg- en opvoedingsregeling voor een minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 april 2011, gaat het om de vaststelling van een zorg- en opvoedingsregeling voor een 14-jarig kind in het kader van een echtscheiding. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om een wijziging van de zorgregeling.

De rechtbank had bepaald dat de vader de minderjarige gemiddeld twee dagen per maand bij zich mocht hebben, zonder overnachting. De vader verzocht het hof om deze regeling te wijzigen naar een standaard weekendregeling, inclusief overnachtingen en een deel van de schoolvakanties. De moeder daarentegen verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, en om de bestaande regeling te handhaven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2011 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grieven tegen zijn ingediend. Het hof heeft ook de wensen van de minderjarige in overweging genomen, gezien haar leeftijd en het feit dat zij in staat is om haar wensen kenbaar te maken.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de duur en frequentie van het contact tussen de vader en de minderjarige in onderling overleg moeten worden bepaald, met inachtneming van de wensen van de minderjarige. De moeder heeft haar incidenteel appel ingetrokken, wat heeft geleid tot de afwijzing van haar verzoeken. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 april 2011
Zaaknummer : 200.075.428/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-1867 en F1 RK 10-652
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A.M. van Leeuwen te Schiedam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Bas te Spijkenisse.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 15 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 augustus 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 28 oktober 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 7 december 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 21 oktober 2010 een brief d.d. 20 oktober 2010 met bijlage;
- op 1 december 2010 een brief d.d. 29 november 2010 met bijlage;
van de zijde van de moeder:
- op 4 januari 2011 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft het hof bij brief van 24 januari 2011 medegedeeld niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 9 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.G. Plet, een kantoorgenoot van haar advocaat.
Mr. Plet heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
de vader mag de na te noemen minderjarige gemiddeld twee dagen per maand, of op een zaterdag of op een zondag, bij zich hebben, zonder overnachting. De vader haalt de minderjarige op een bij partijen bekende locatie en brengt haar daar terug. De vader maakt tijdig van tevoren aan de moeder bekend wanneer en hoe laat hij de minderjarige haalt en weer terugbrengt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 8 december 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de, in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgestelde, regeling van het contact tussen de vader en de minderjarige [kind X], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de moeder.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de zorgregeling inhoudt dat de vader de minderjarige eenmaal per twee weken gedurende een weekeinde, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties, bij zich mag hebben.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren. Daarnaast verzoekt de moeder in incidenteel appel het hof eveneens de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de vader mag de minderjarige gemiddeld twee dagen per maand, van zaterdag tot en met zondag bij zich hebben, met overnachting. De vader haalt de minderjarige op een bij partijen bekende locatie en brengt haar daar terug. De vader maakt tijdig van tevoren aan de moeder bekend wanneer en hoe laat hij de minderjarige haalt en weer terugbrengt;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof het incidenteel appel van de moeder af te wijzen.
Omvang zorgregeling
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat geen sprake zal zijn van een overnachting van de minderjarige bij hem. De vader wenst een uitgebreidere regeling dan thans geldt, te weten een standaard weekendregeling, alsmede een regeling waarbij de minderjarige een deel van de vakanties bij hem doorbrengt, zoals in het algemeen gebruikelijk is. Immers, het contact met de minderjarige verloopt goed en er is reeds meer contact dan op grond van de bestreden beschikking geldt.
6. De moeder stelt zich primair op het standpunt dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep, omdat partijen ter terechtzitting in eerste aanleg overeenstemming hadden bereikt over de zorgregeling. In overleg met de minderjarige kan de moeder wel instemmen met een overnachting, mits de vader zijn adresgegevens aan de moeder bekend maakt, zodat zij weet waar de minderjarige verblijft. De moeder maakt zich voorts zorgen of de vader wel beschikt over adequate voorzieningen voor een overnachting van de minderjarige (een eigen bed, een eigen slaapkamer, ruimte om huiswerk te maken).
Het hof overweegt als volgt.
7. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat zowel de vader als de moeder de wens van de minderjarige als uitgangspunt wil nemen. Het hof acht dit, gelet op de leeftijd van de minderjarige (thans 14 jaar oud) en het feit dat de minderjarige, zoals het hof zelf heeft geconstateerd, goed in staat is om aan te geven wat haar wensen in het kader van de zorgregeling zijn, een redelijk uitgangspunt.
8. De huidige zorgregeling waarbij de minderjarige 2 à 3 maal per maand een dag bij de vader doorbrengt, sluit aan bij de wens van de minderjarige. Daarnaast heeft zij aangegeven open te staan voor een verblijf bij de vader gedurende een week (met overnachtingen) in de zomervakantie, mits zij en de moeder op de hoogte worden gebracht van gegevens met betrekking tot de verblijfplaats van de minderjarige.
9. Gelet op het voorstaande ziet het hof geen aanleiding om een (al dan niet aangepaste) zorgregeling vast te leggen. De duur en de frequentie van het contact tussen de vader en de minderjarige dienen in onderling overleg, tussen de vader en de moeder, maar met name in overleg met de minderjarige, te worden bepaald.
10. Ter terechtzitting heeft de moeder haar incidenteel appel ingetrokken en heeft zij verklaard dat zij haar primaire verweer niet langer handhaaft.
11. Uit het bovenstaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van de vader alsnog zal afwijzen. Voorts zal het hof het incidenteel appel van de moeder afwijzen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vader tot het vaststellen van een regeling inzake de toedeling van zorg- en opvoedingstaken alsnog af;
wijst het incidenteel appel van de moeder af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2011.