ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ2909

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.573-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van den Wildenberg
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage aangevochten, waarin het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen was afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, had het gezag over de minderjarige en had verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De moeder stelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld en dat zij in staat was om voor de minderjarige te zorgen, onder andere omdat zij een zelfstandige verblijfsvergunning had en Nederlandse taallessen volgde. Het hof oordeelde dat de moeder wel degelijk een procesbelang had, aangezien de minderjarige zonder titel bij haar verbleef. Het hof constateerde dat er geen wijziging van omstandigheden was die het belang van de minderjarige zou schaden. De ouders hadden een ouderschapsplan ondertekend waarin was afgesproken dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder zou zijn. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en bepaalde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zou zijn, zonder de moeder te veroordelen in de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 maart 2011
Zaaknummer : 200.077.573/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-9286
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. Ekholm te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. Mohassel Zadeh te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 augustus 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 3 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 20 december 2010 een brief d.d. 20 december 2010 met bijlagen;
- op 25 februari 2011 een faxbericht d.d. 24 februari 2011 met als bijlage een ouderschapsplan.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 9 december 2010 een brief d.d. 8 december 2010 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 9 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat alleen hij met het gezag over de na te noemen minderjarige is belast en het verzoek van de moeder tot afgifte van de minderjarige aan de moeder en om het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder te bepalen afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 2003] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht van toepassing is.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het gaat om de bepaling van de gewone verblijfplaats van de minderjarige en te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn. Het hof leest in plaats van verblijfplaats hoofdverblijfplaats.
4. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan procesbelang, althans het beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen op onjuiste gronden heeft afgewezen. De moeder voert daartoe aan dat zij al op 19 maart 2010 in het bezit was van een zelfstandige verblijfsvergunning. Verder beheerst de moeder de Nederlandse taal wel degelijk, nu zij al eerder in Nederland heeft gewoond en bovendien sinds 7 juni 2010 Nederlandse taallessen volgt. De moeder is van mening dat haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen had moeten worden toegewezen, nu de rechtbank heeft overwogen het voldoende aannemelijk te achten dat de vader de minderjarige zonder toestemming van de moeder heeft meegenomen vanuit Iran naar Nederland. Ter terechtzitting is namens de moeder aangevoerd dat de moeder goed in staat is om voor de minderjarige te zorgen. In de vrouwenopvang leert de moeder hoe ze om moet gaan met de suikerziekte van de minderjarige. De minderjarige kan zich ook in een vrouwenopvang thuis voelen.
6. De vader stelt dat hij ermee heeft ingestemd dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Er bestaat daarom volgens de vader geen procesbelang meer bij het door de moeder ingestelde hoger beroep, zodat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. Hoewel de vader het verblijf bij de moeder in beginsel in het belang van de minderjarige acht, vindt hij dat de hoofdverblijfplaats pas officieel bij de moeder kan worden bepaald als blijkt dat de moeder de zorg voor de minderjarige over langere periode en zonder de begeleiding van de vrouwenopvang waar zij thans verblijft aankan. Op 25 maart 2011 zal een evaluatie plaatsvinden in het kader van de vrijwillige hulpverlening door Bureau Jeugdzorg.
Procesbelang
7. Het hof is van oordeel dat de moeder, anders dan de vader stelt, wel degelijk een procesbelang heeft, nu de minderjarige thans zonder titel bij de moeder verblijft. Het hof zal het verzoek van de moeder in hoger beroep derhalve inhoudelijk beoordelen.
Hoofdverblijfplaats
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind, op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
9. Het hof constateert dat de vader en de moeder op 17 januari 2011 een ouderschapsplan hebben ondertekend, waarin zij zijn overeengekomen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder. De vader en de moeder zijn in beginsel gebonden aan deze afspraak. Dit is slechts anders indien zich nadien een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, waardoor het belang van de minderjarige zich verzet tegen de nakoming van deze afspraak. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dezen geen sprake. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat de minderjarige inmiddels met instemming van de vader bij de moeder in de vrouwenopvang verblijft. Niet gebleken is dat het niet goed gaat met de minderjarige of dat de moeder tekortschiet in zijn opvoeding en verzorging. Er is bovendien op regelmatige basis contact met de vader. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn.
Kostenveroordeling
10. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure en zal - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten compenseren. Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de afwijzing van het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige], geboren [in 2003] te [geboorteplaats], bij de moeder zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011.