GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Uitspraak : 20 april 2011
Zaaknummer : 200.075.723.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-8995
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.M. Goes te Utrecht,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuid Holland Zuid en Zeeland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
18 augustus 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 6 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 4 november 2010 een brief d.d. 3 november 2010 met bijlagen;
- op 12 november 2010 een brief d.d. 11 november 2010 met bijlagen;
- op 7 maart 2011 een brief van diezelfde dag met bijlagen.
De zaak is op 16 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door mr. M. Schmit, kantoorgenoot van zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad , die in april 2003 is geëindigd. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren: [minderjarige sub a] geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] en [minderjarige sub b], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats]. De vader heeft beide kinderen erkend.
De vader en de moeder oefenden reeds gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige sub a]. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vader voortaan ook tezamen met de moeder belast zal zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige sub b]. Voorts is in het kader van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen bepaald, beginnende in het weekend van 4 en 5 september 2010:
- gedurende drie contactmomenten: eenmaal per twee weken op zaterdag of zondag van 13.30 uur tot 17.30 uur;
- gedurende drie contactmomenten: eenmaal per twee weken op zaterdag of zondag van 11.30 uur tot 17.30 uur;
- gedurende drie contactmomenten: eenmaal per twee weken van zaterdag tot zondag van 09.00 uur tot 17.30 uur;
- gedurende twee contactmomenten: eenmaal per twee weken van zaterdag 09.00 uur tot zondag van 12.00 uur;
- gedurende twee contactmomenten: eenmaal per twee weken van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.30 uur;
- gedurende twee contactmomenten: eenmaal per twee weken van vrijdag 18.30 uur tot zondag 12.00 uur;
- vervolgens de weekendregeling van eenmaal per twee weken van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.30 uur.
Daarnaast is bepaald dat de minderjarigen de helft van de feestdagen, alsmede gedurende twee
aaneengesloten weken in de zomervakantie en een week gedurende de kerstvakantie bij de
vader verblijven.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarigen voornoemd.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen primair dat er een onderzoek door een andere daartoe bevoegde instantie plaats vindt naar de klachten van de minderjarigen; te bepalen dat op basis van voornoemd onderzoek een zorgregeling wordt vastgesteld; te bepalen dat de omgang wordt geschorst tot het moment dat het onderzoek is afgerond en op basis hiervan een zorgregeling is vastgesteld.
De moeder verzoekt het hof subsidiair het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen dan wel tot het treffen van dusdanige maatregelen die het hof gerade voorkomen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat een omgangsregeling thans niet in het belang is van de minderjarigen. De moeder is van mening dat de minderjarigen eerst een passende behandeling dienen te krijgen alvorens de omgangsregeling kan worden voortgezet. In dit kader wenst de moeder een onderzoek door de raad/Ambulatorium naar waar deze klachten vandaan komen.
5. De vader betwist de stellingen van de moeder en is van mening dat de moeder moedwillig de omgang tussen hem en de minderjarigen frustreert door de zorgregeling af te laten hangen van de minderjarigen. De vader stelt voorts dat het verzoek van de moeder tot het doen van nader onderzoek slechts een tijdrek actie is. Verder is de vader van mening dat de behandeling van het hoger beroep dient te worden aangehouden in afwachting van de bevindingen van Trivium.
6. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de moeder en de vader verteld wat voor ieder van hen het grootste probleem vormt in deze zaak. De moeder acht voor haar de kern gelegen in haar ervaringen met de vader als (ex) partner, waarin zij hem als leugenachtig is gaan ervaren. Dat heeft tot gevolg dat dat ook in het ouderschap zo wordt gevoeld. Daar wordt de moeder verdrietig van. De vader acht zijn ervaring dat hij niet (meer) geïnformeerd wordt, dat hij niets meer weet en dat hij de moeder daardoor ook als onbetrouwbaar is gaan ervaren als het grootste probleem. Dat frustreert hem. Beide ouders zouden het liever anders zien: de moeder zou graag gelukkig willen zijn, ook in dit stuk. De vader zou graag de blijdschap willen ervaren van het zien van de kinderen en van goede informatieverschaffing over de kinderen. Na de schorsing van de behandeling hebben de ouders beiden en eensgezind te kennen gegeven bereid te zijn zich achter elkaars doelstellingen te willen scharen. Zij willen tezamen een afspraak met Trivium gaan maken en zijn ook bereid tezamen gesprekken aan te gaan onder begeleiding van door het hof aan te zoeken deskundigen.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat de minderjarigen er het meest bij gebaat zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten. Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘mediation naast rechtspraak’ bekend is.
Het hof wijst tot slot op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.
8. De opdracht behelst niet de beantwoording van diagnostische onderzoeksvragen die door middel van individuele psychodiagnostiek beantwoord moeten worden.
Het is niet de bedoeling om via testen en toetsen de ouders en het kind als individu in kaart te brengen. Het hof staat niet voor dat er individuele psychodiagnostiek bij partijen zal worden gedaan. De vragen zien op onderzoek naar en het bevorderen van de mogelijkheden van partijen om met een groeiend vertrouwen in zichzelf en elkaar, als ouders na de echtscheiding te leren omgaan met elkaar op afstand en op die wijze een verantwoord contact tussen de vader en de minderjarige mogelijk te maken.
9. Het hof zal als deskundigen benoemen: mevrouw mr. C.E. Willemsen, Postbus 3032, 4200 EA Gorinchem, T: 0183-651122, E-mail: Willemsen@LNWadvocaten.nl en de heer drs. C.J. Schenk, Mijzijde 34, 3471 GN Kamerik, T: 0348-400410, E-mail: schenk@schenkenvanbaarle.nl.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
10. De moeder dient de deskundigen binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
11. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 29 oktober 2011 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden. Deze krijgen de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de minderjarigen – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundigen de minderjarigen in het onderzoek betrekken. De deskundigen hebben zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
12. Het hof wenst dat de deskundigen bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekken:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b. Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een zorg- en opvoedingsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarigen?
d. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarigen?
e. Wat betekent dit voor de zorg- en opvoedingsregeling voor de minderjarigen met de ouder die de minderjarigen niet dagelijks verzorgt?
f. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen?
De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dienen de deskundigen – bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder – de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de geschilpunten: omgangsregeling
Indien de advocaten en/of deskundigen vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw A.W.M. Verheijen, m.verheijen@rechtspraak.nl, tel. nr. 070-3811500.
13. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief verschotten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur exclusief BTW.
14. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat hangende het onderzoek, bij wijze van voorlopige regeling, de regeling zoals is vastgesteld in de beschikking van 18 augustus 2010 zal kunnen worden beproefd, met dien verstande dat deze zal plaatsvinden onder begeleiding van Trivium.
15. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zaterdag 29 oktober 2011 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverweging 11;
gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 7 tot en met 12;
benoemt tot deskundige mevrouw mr. C.E. Willemsen en de heer drs. C.J. Schenk, voornoemd;
verzoekt de deskundigen zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 13 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden:
mr. C.A.R.M van Leuven; en bij diens ontstentenis: mr. A.E. Mos-Verstraten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat de moeder binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundigen zal stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundigen tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat hangende het ouderschapsonderzoek de omgangsregeling zal gelden zoals vastgesteld bij de bestreden beschikking van 18 augustus 2010, aangevuld met bepaling dat omgang zo nodig onder begeleiding van Trivium zal plaatsvinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mos-Verstraten en Kamminga, bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2011.