GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 april 2011
Zaaknummer : 200.037.773.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-1185
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.W.A. van Dommelen te Veenendaal.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 23 juni 2010, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
- een voorlopige regeling tussen de vrouw en de minderjarigen inzake de toedeling van zorg- en opvoedingstaken bepaald inhoudende dat:
de vrouw gedurende vier weken vier uren in de week op iedere zaterdag, te beginnen op zaterdag 26 juni 2010, van 10.00 uur tot 14.00 uur omgang heeft met de minderjarigen bij haar thuis, waarbij de man de minderjarigen brengt en haalt;
de vrouw vervolgens acht uren in de week op iedere zaterdag, te beginnen op zaterdag 31 juli 2010, van 10.00 uur tot 18.00 uur omgang heeft met de minderjarigen bij haar thuis, waarbij de man de minderjarigen brengt en haalt;
daarnaast zal de vrouw wekelijks telefonisch contact met de minderjarigen hebben op donderdag om 19.00 uur.
- de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot zaterdag 27 november 2010 pro forma;
- een deskundigenonderzoek gelast als omschreven in rechtsoverwegingen 9 tot en met 11, en zijn als deskundigen benoemd mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff en mevrouw mr. C.E. Willemsen.
Op 3 februari 2011 hebben de deskundigen rapport uitgebracht.
Op 14 maart 2011 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de raad: de heer F. Dekkers;
- de minderjarige [minderjarige sub a] is in raadkamer gehoord.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw, zonder bezwaren van de man, enkele e-mail berichten overgelegd d.d. 7 maart 2011, 11 maart 2011 en 12 maart 2011.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de gewone verblijfplaats (thans: hoofdverblijfplaats) en de omgangsregeling van de minderjarigen: [minderjarige sub a], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] en [minderjarige sub b], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna ook: de minderjarigen; [minderjarige sub a] wordt ook aangeduid als [minderjarige sub a] en [minderjarige sub b] als [minderjarige sub b]).
2. De deskundigen verklaren in het deskundigenrapport dat de relatie tussen de ouders slecht is en dat het de deskundigen niet is gelukt om hier enige verbetering in te brengen. De minderjarigen hebben last van de strijd die tussen de ouders woedt: zo is ten aanzien van [minderjarige sub a] vastgesteld dat hij de moeder is gaan afwijzen en ten aanzien van [minderjarige sub b] dat zij gedrag en tekenen vertoont die er volgens de vader op wijzen dat de moeder haar mishandelt. De deskundigen en de stichting Eleos menen dat de ouders structureel aan hun verstandhouding en communicatie dienen te werken en stellen intensieve systeemtherapie voor. Eleos stelt dat deze in een verplichtend kader moet worden geplaatst.
3. De raad verklaart ter zitting dat partijen er samen niet uitkomen en dat een ondertoezichtstelling mogelijk uitkomst kan bieden.
4. Ter zitting hebben de man en de vrouw het hof eensluidend verzocht een ondertoezichtstelling uit te spreken over de minderjarigen.
5. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 823 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter bevoegd op verzoek van een echtgenoot of van de raad voor de kinderbescherming een kind onder toezicht te stellen als bedoeld in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof acht, mede gelet op het eenstemmig verzoek van de ouders en het feit dat de onderhavige procedure een hoger beroep inzake een nevenvoorziening bij echtscheiding betreft, dit artikel van overeenkomstige toepassing in dit hoger beroep.
6. Uitgangspunt in voornoemd artikel is dat een scheiding als zodanig geen reden is voor het treffen van een maatregel van kinderbescherming, maar dat een ondertoezichtstelling mogelijk is indien zich een situatie voordoet waarbij de ouders uit elkaar gaan en een ernstige bedreiging van een kind zich openbaart. Als grondslag voor een ondertoezichtstelling moeten de gronden genoemd in artikel 1:254 BW aanwezig zijn. Nu partijen ter zitting eensluidend hebben verzocht om een ondertoezichtstelling en de raad dit verzoek ondersteunt, zal het hof onderzoeken of aan de criteria van artikel 1:254 BW is voldaan.
7. Op grond van artikel 1:254 BW kan de rechter, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of naar is te voorzien, zullen falen, de minderjarigen onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de Jeugdzorg.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat sinds de scheiding van tafel en bed, uitgesproken op 24 april 2009 en ingeschreven in het huwelijksgoederenregister op 23 juni 2009, tussen partijen een strijd woedt, die zijn weerslag heeft op de minderjarigen. Zo is uit het deskundigenrapport naar voren gekomen dat de ouders elkaar bekritiseren in hun rol als opvoeder en zij niet in staat blijken te zijn om de rol van de andere ouder te respecteren dan wel daar anders mee om te gaan. De minderjarigen worden deelgenoot gemaakt van de strijd en ondervinden hiervan grote schade, zodat hulpverlening is geboden. Alhoewel meer dan zes maanden geleden dringend tot hulpverlening is geadviseerd, is deze nog altijd niet van de grond gekomen, zodat moet worden geconstateerd dat deze in een vrijwillig kader niet zal plaatsvinden. De raad heeft ter zitting verklaard dat de minderjarigen klem zitten tussen de ouders en dat de spanningen hieromtrent ingrijpen in hun dagelijks leven. Het hof is derhalve van oordeel dat de strijd tussen de ouders zodanig is dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en zal het verzoek van de ouders tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling toewijzen.
9. Gelet op de christelijke achtergrond van partijen en hun beider uitdrukkelijke verzoek daartoe verzoekt het hof Jeugdzorg om de uitvoering van de gezinsvoogdij op te dragen aan de S.G.J Christelijke Jeugdzorg.
10. Jeugdzorg en partijen dienen het hof te berichten omtrent het verloop van de ondertoezichtstelling en de gevolgen daarvan voor het hoofdverblijf van de kinderen en de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken.
11. De door het hof in zijn tussenbeschikking van 23 juni 2010 vastgestelde regeling inzake zorg- en opvoedingstaken zal gedurende de aanhouding van de zaak op de zelfde wijze en met de zelfde frequentie en opbouw worden hervat, ingaande 9 april 2011. Het hof is van oordeel dat geen gronden aanwezig zijn voor een contactverbod aan de moeder. Weliswaar geeft [minderjarige sub b] signalen af aan de vader dat de moeder haar pijn zou doen, maar aan anderen geeft zij signalen dat zij het contact met haar moeder zeer op prijs stelt. Het hof acht het strijdig met haar belangen dat zij wederom geen contact met de moeder heeft. [minderjarige sub b] heeft beide ouders nodig. Het zelfde geldt voor [minderjarige sub a]. Ter zitting is met de ouders besproken dat zij, na ieder contact dat tussen de moeder en de minderjarigen heeft plaatsgevonden, telefonisch contact met elkaar zullen opnemen om kort te bespreken hoe dit is gegaan. Beurtelings zullen de ouders het initiatief tot dit contact nemen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
12. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
stelt de minderjarigen met ingang van heden, onder toezicht, voor de duur van één jaar, en benoemt Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam tot gezinsvoogd;
bepaalt dat de bij tussenbeschikking van 23 juni 2010 bepaalde voorlopige regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken op dezelfde wijze en met dezelfde frequentie en opbouw zal worden hervat, ingaande 9 april 2011, waarbij de vader en de moeder beurtelings na ieder contact tussen de moeder en de minderjarigen telefonisch contact met de andere ouder zullen opnemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking te zenden aan: Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, Calandstraat 58, 3016 CD Rotterdam;
houdt de verdere behandeling voor het overige pro forma aan tot 29 oktober 2011, tegen welk tijdstip Jeugdzorg en partijen het hof dienen te berichten als onder rechtsoverweging 10 voormeld is weergegeven, alsmede over de gewenste voortgang van deze procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Van Leuven bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2011.