ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3452

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000886-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspanningheid en verblijf als ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor wederspanningheid en verblijf als ongewenst vreemdeling. De verdachte, geboren in Somalië, was op 24 januari 2010 in 's-Gravenhage aangehouden door politieambtenaren op verdenking van het overtreden van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens zijn aanhouding heeft hij zich met geweld verzet door een kopstoot te geven aan een van de opsporingsambtenaren, wat leidde tot lichamelijk letsel. Daarnaast verbleef hij als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

Het hof heeft overwogen dat de verdachte in de eerdere procedure in eerste aanleg in het bijzijn van een Somalische tolk is gehoord en dat zijn verklaringen consistent waren met eerdere verklaringen in het Engels. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen tegen hem en dat er geen sprake was van een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

In de uitspraak heeft het hof de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten onder 1 primair en 2, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit van wederspanningheid en heeft hem niet strafbaar verklaard voor het feit van verblijf als ongewenst vreemdeling. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige procedure en de bescherming van de rechten van verdachten in het strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000886-10
Parketnummer: 09-925055-10
Datum uitspraak: 6 januari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 3 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1968,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in D.C.Z. Vreemdelingen te Soesterberg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 december 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is de verdachte in eerste aanleg ontslagen van alle rechtsvervolging.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 184 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 453 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig een kopstoot naar achteren te geven, althans (met kracht) zijn hoofd naar achteren te bewegen, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [aangever] enig lichamelijk letsel (pijn aan de (rechter) onderarm) bekwam;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te 's-Gravenhage, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of een kopstoot naar achteren te geven, althans (met kracht) zijn hoofd naar achteren te bewegen;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, een kopstoot naar achteren heeft gegeven, althans zijn hoofd (met kracht) naar achteren heeft bewogen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu in strijd met artikel 5 tweede lid en artikel 6, derde lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) is gehandeld. Verdachte zou niet op de hoogte zijn gesteld van de reden van zijn arrestatie en de tegen hem ingebrachte beschuldigingen nu de dagvaarding in eerste aanleg niet in de Somalische taal is opgesteld en verdachte niet in het bijzijn van een Somalische tolk bij de politie en rechter-commissaris is gehoord.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De artikelen 5, tweede lid en 6, derde lid van het EVRM vereisen dat bij de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting dient te blijken dat de verdachte in een taal die hij verstaat is ingelicht omtrent de aard en reden van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen.
Nu verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gehoord in het bijzijn van een Somalische tolk en zijn verklaringen omtrent de tenlastegelegde feiten gelijkluidend zijn met zijn verklaringen zoals afgelegd in de Engelse taal bij de politie en de rechter-commissaris, is naar het oordeel van het hof gebleken dat aan verdachte duidelijk is geworden wat de redenen van zijn arrestatie waren en wat de tegen hem ingebrachte beschuldigingen waren.
Het hof neemt bij dit oordeel mede in ogenschouw dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij succesvol een pilootopleiding in de Engelse taal heeft gevolgd. Van een schending van artikel 5, tweede lid en artikel 6, derde lid van het EVRM is derhalve geen sprake. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 24 januari 2010 te 's-Gravenhage, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden teneinde verdachte, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaaren verdachte trachtten te geleiden;
3.
hij op 24 januari 2010 te 's-Gravenhage, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Wederspannigheid.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bepleit dat aan verdachte een rechtvaardigingsgrond toekomt nu verdachte zou hebben gereageerd op een onterechte behandeling door de opsporingsambtenaren.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat er sprake is geweest van een onterechte behandeling van verdachte door de opsporingsambtenaren. Daarnaast merkt het hof op dat verdachte juist zichzelf in deze situatie heeft geplaatst door onder invloed van alcohol, aldaar te verblijven alsmede na herhaaldelijke sommering om weg te gaan, te weigeren om te vertrekken. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er is voorts ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is ten dien aanzien dus strafbaar.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde overweegt het hof als volgt. Het hof leidt uit de door de raadsvrouw genoemde omstandigheden af dat niet van de verdachte verwacht mocht worden dat hij Nederland op eigen gelegenheid zou verlaten dan wel zich zou laten uitzetten. Mitsdien is het niet aan verdachtes schuld te wijten dat hij op 24 januari 2010 in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De verdachte is ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde derhalve niet strafbaar en zal -overeenkomstig de vordering ter terechtzitting van de advocaat-generaal, maar in afwijking van zijn schriftelijke vordering- worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Geen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft in afwijking van zijn schriftelijke vordering ter terechtzitting gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde en ontslaat deze van alle rechtsvervolging.
Bepaalt dat aan de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.M. Horstink, mr. N. Zandbergen en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 januari 2011.
Mr. M.J.J. van den Honert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.