Rolnummer: 22-004297-09
Parketnummer: 09-925333-09
Datum uitspraak: 18 januari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1954,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarde als in het vonnis vermeld. Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen alsmede ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op op of omstreeks 16 april 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd [aangever], althans een persoon zich noemende [aangever], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een kort daarvoor genomen besluit, (met kracht) die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een (vlees)mes (lengte ongeveer 30 centimeter), in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht/hoofd, althans in het lichaam heeft gestoken/gesneden en/of stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd, althans in de richting van het lichaam heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2009 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [aangever], althans aan een persoon zich noemende [aangever], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere (diepe) steek-/snijverwonding(en) en/of (een) blijvend(e) litteken(s) over de gehele linkerzijde van het gezicht), heeft toegebracht, door deze [aangever] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een kort daarvoor genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (vlees)mes, in elk geval met een scherp en/of puntigvoorwerp, (diep) in het gezicht/hoofd/lichaam te steken/snijden, althans stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd/lichaam van die [aangever] heeft gemaakt;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden::
hij op of omstreeks 16 april 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], althans een persoon zich noemende [aangever], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een kort daarvoor genomen besluit, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht/hoofd, althans in het lichaam heeft gestoken/gesneden, althans stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd/lichaam van die [aangever] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever], van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) die [aangever] meermalen met een mes (lengte ongeveer 30 centimeter), (diep) in het gezicht/hoofd, althans in het lichaam heeft gesneden en zwaaiende bewegingen in de richting van het gezicht/hoofd heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het tenlastegelegde is van de zijde van de verdediging betoogd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [aangever] en anderen meermalen hebben geprobeerd "een aanslag te plegen" op de verdachte, te weten door de verdachte reeds in café [naam café] te belagen en hem nadien, buiten, met een mes aan te vallen. Gesteld wordt dat de verdachte zich tegen laatstgenoemde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval buiten het café heeft moeten en mogen verweren door zelf met een mes te zwaaien. De raadsman grondt zijn betoog tevens op hetgeen de rechtbank in het vonnis waarvan beroep bij de strafmotivering heeft overwogen ten aanzien van de noodweersituatie waarin de verdachte zich bevond. De raadsman is -anders dan de rechtbank- van mening dat er bij die verdediging geen sprake is geweest van een disproportionele vorm van verdediging van de zijde van de verdachte, nu de verdachte ter verdediging enkel een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt ter afschrikking en geen stekende beweging(en) in de richting van de aangever heeft gemaakt. Dit blijkt volgens de raadsman ook uit de verwondingen van de aangever: dit zijn immers snijwonden en geen steekwonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman de bewakingsbeelden bekeken. Op die beelden is - zo neemt het hof waar - te zien dat zich op enig moment en dat dan, volgens de verdachte na een daaraan voorafgaande belaging van hem, verdachte, door een (jonge)man vergezeld van de man aangeduid als 'de rozenverkoper' in het café [naam café], vóór datzelfde café een schermutseling heeft voorgedaan waarbij meerdere personen zijn betrokken. Hierna verdwijnen die personen rechts uit het beeld. Vervolgens is op de beelden te zien dat de verdachte die zichzelf desgevraagd op de beelden heeft aangewezen het café verlaat en naar rechts loopt, in de richting waarin de groep uit het beeld is verdwenen en zelf ook uit het beeld verdwijnt. Kort daarop komt de verdachte vanaf rechts opnieuw in beeld en haalt hij rechts een lichtgekleurd voorwerp uit zijn kleding dat hij vervolgens links weer in zijn kleding steekt. Daarna verdwijnt de verdachte weer rechts uit beeld. Op daarop volgende beelden is te zien dat de verdachte vanuit rechts terug in beeld komt en wordt aangevallen door twee personen die door de verdachte worden aangeduid als [aangever] en de rozenverkoper. Een aanval als deze is als zodanig als een vorm van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding aan te merken. Noch uit de stukken noch uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is echter naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de door de verdachte verrichte handelingen zijn ingegeven door een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging passend en geboden was.
Het hof overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft bij het zien van voornoemde beelden die hem eerder door de politie zijn getoond bij de politie verklaard dat hierop is te zien dat hij het café uitkomt, een mes uit zijn jas pakt en vervolgens dat mes weer terugstopt. Hij heeft voorts verklaard dat hij dat deed om een schijnbeweging te maken, omdat hij niet wilde dat 'ze' (het hof begrijpt: de andere mannen daaronder [aangever]) op hem afkwamen. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij vervolgens tijdens de daarna ontstane worsteling werd belaagd door [aangever] en de man aangeduid als 'de rozenverkoper' en dat hij daarop het mes heeft gepakt en die [aangever] (door een zwaaiende beweging) met het mes heeft geraakt.
Onder die omstandigheden komt aan de verdachte geen beroep op noodweer toe. Daarbij komt tevens betekenis toe aan de omstandigheid dat hij in de wetenschap van het eerste incident in het café, in de, naar zijn eigen zeggen ter terechtzitting in eerste aanleg, grimmige sfeer buiten het café en in de wetenschap dat het geweld tegen hem gericht was, zich vervolgens naar buiten heeft begeven en reeds voorafgaand aan enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding het mes ter afschrikking van mogelijke belagers heeft getoond terwijl hij - weer naar eigen zeggen - laaiend was dat die [aangever] daarvoor binnen op hem was afgekomen. Verdachte had zich gelet op de omstandigheden kunnen en moeten onttrekken aan de buiten het café ontstane situatie en de mogelijkheden daartoe stonden hem naar het oordeel van het hof ook open nu hij zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij van plan was naar huis te gaan, te weten bij het verlaten van het café linksaf te (kunnen) gaan, waar dan op de beelden te zien is - en de verdachte heeft zulks desgevraagd ook verklaard - dat de verdachte rechtsaf het café uit is gelopen in de directe richting van de personen die hem later hebben belaagd en dusdoende de confrontatie en de kans op escalatie heeft opgezocht.
Het beroep op noodweer derhalve niet slagen. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Het door de verdachte begane onder 1, subsidiair bewezenverklaarde feit is strafbaar als
Strafbaarheid van de verdachte
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair, impliciet subsidiair, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zwaaiend met een vlijmscherp mes met een lengte van ca. 30 cm diepe snijwonden in het gezicht van het slachtoffer te veroorzaken. Verdachte heeft aldus handelend de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat het slachtoffer zodanige verwondingen zou oplopen dat hij daaraan zou overlijden. Het is slechts aan gelukkig toeval te danken dat de verdachte hierbij geen vitale delen heeft geraakt en dat het slachtoffer het er levend van af heeft gebracht.
Door zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en waarschijnlijk blijvende littekens bezorgd. Verder heeft verdachte door zijn daad gevoelens van angst en onrust in de maatschappij teweeg gebracht, temeer nu dit feit zich in het openbaar en temidden van omstanders heeft afgespeeld.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 december 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Van één van die veroordelingen liep de verdachte nog in een proeftijd ten tijde van het begaan van het onderhavige feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf.
Het is op deze grond dat het hof een zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd, te weten een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, alsmede ter zake van kosten voor rechtsbijstand, tot een bedrag van EUR 36.475,84.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de vergoeding van de immateriële schade van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 7.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van EUR 5.000,00.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële en immateriële schade naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen aan verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] tot een bedrag van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering inzoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. T.J.P. van Os van den Abeelen en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 januari 2011.