ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3523

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.078-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • M. Stollenwerck
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling kinderalimentatie en schuldencriterium in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kinderen. De vrouw had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2010, waarin haar verzoek om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen werd afgewezen. De vrouw verzocht het hof om de man te verplichten een bedrag van € 250,- per kind per maand te betalen, terwijl de man verzocht om de eerdere beschikking in stand te laten.

Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarigen en dat zij bij de vrouw verblijven. De vrouw voerde aan dat de rechtbank ten onrechte alle schulden van de man had meegenomen bij de bepaling van zijn draagkracht. Het hof overwoog dat bij de bepaling van de draagkracht in beginsel alle schulden in aanmerking dienen te worden genomen, maar dat er redenen kunnen zijn om bepaalde schulden minder gewicht toe te kennen. Het hof concludeerde dat de man een jaarinkomen heeft van € 31.897,-- en dat zijn draagkracht een kinderalimentatie toelaat van € 22,-- per kind per maand.

De ingangsdatum voor de kinderalimentatie werd vastgesteld op de datum van de beschikking, om te voorkomen dat de man met een achterstand in de kinderalimentatie zou beginnen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en bepaalde dat de man € 22,-- per maand per kind moet betalen, uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing werd genomen door de rechters Labohm, Stollenwerck en Mulder, met mr. Wijkstra als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 maart 2011
Zaaknummer : 200.071.078/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-3487
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.M. Oosthoek te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 mei 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 20 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 2 september 2010 een brief d.d. 31 augustus 2010 met bijlagen;
- op 18 januari 2011 een brief d.d. 18 januari 2011 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 17 januari 2011 een brief d.d. 17 januari 2011 met bijlagen.
De zaak is op 28 januari 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat; en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – het verzoek van de vrouw om ten laste van de man een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen van € 250,- per maand per kind vast te stellen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Uit de vrouw zijn geboren de minderjarigen
[kind X], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] en
[kind Y], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk: de minderjarigen.
De man is de verwekker van de minderjarigen. De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarigen.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van € 250,- per kind per maand, zulks te betalen aan de vrouw en bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof a). de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek door de vrouw gedaan tot een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen af te wijzen voor zowel het verleden (teruggaande tot vijf jaar voor het indienen van het verzoekschrift) als naar de toekomst en b). het verzoek tot die bijdrage voor zover die voor vijf jaren voor de indiening van het verzoekschrift ligt niet-ontvankelijk te verklaren.
Rechtsstrijd
4. Vooreerst overweegt het hof het volgende. Het verzoek van de vrouw betreft het vaststellen van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen op grond van artikel 1:394 Burgerlijk Wetboek.
Tussen partijen is niet in geschil de hoogte van de behoefte (kosten) van de minderjarigen en/of het aandeel van de man daarin. Hetgeen de man daarover enkel summier in zijn verweerschrift heeft opgemerkt, acht het hof onvoldoende concreet. Bovendien verbindt de man aan het door hem opgemerkte geen consequenties, zodat het hof aan deze opmerkingen voorbij gaat. Overigens geeft de financiële situatie van de vrouw ook geen aanleiding om de behoefte en de verdeling nader te bekijken.
Draagkracht van de man
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de man ten onrechte alle in zijn gezin aanwezige schulden heeft meegenomen. De vrouw voert daartoe aan dat een groot deel van de betrokken schulden geheel, dan wel in ieder geval voor de helft, voor rekening van de partner van de man dienen te komen. Daarbij stelt de vrouw dat het geen schulden betreft waarvan het aangaan zo noodzakelijk was dat betaling van die schulden prevaleert boven de onderhoudsverplichting. De vrouw voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht wat de actuele stand van zaken was ten aanzien van de schulden, nu volgens de vrouw een deel van de betrokken schulden inmiddels afgelost had kunnen zijn, zodat daarmee niet langer rekening behoeft te worden gehouden. Voorts stelt de vrouw dat de man überhaupt niet of onregelmatig aflost, zodat ook om die reden geen rekening met de schulden dient te worden gehouden. Verder stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met toeslagen die de man mogelijk ontvangt, zoals zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag.
6. De man stelt zich op het standpunt dat in ieder geval geheel rekening dient te worden gehouden met de schulden bij het Ministerie van Onderwijs en het Zilveren Kruis, omdat dit persoonlijke schulden betreffen. Voorts meent hij dat in ieder geval met de helft van de kosten kinderopvang rekening dient te worden gehouden, omdat het ook zijn kinderen betreffen. Daarnaast voert de man aan dat tevens rekening dient te worden gehouden met de onderhoudsplicht die hij heeft ten opzichte van zijn dochter [kind A], geboren op [geboortedatum] 1998 ([kind A]). Verder stelt de man dat hij geen huurtoeslag ontvangt, dat hij in 2008 zorgtoeslag heeft ontvangen en dat hij inderdaad kinderopvangtoeslag ontvangt, maar dat de kosten voor de kinderopvang hoger zijn.
7. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat uitgegaan dient te worden van een jaarinkomen van de man van € 31.897,--, zoals de rechtbank heeft gedaan. Het hof neemt dit inkomen dan ook als uitgangspunt.
8. Wat betreft de schulden overweegt het hof dat op grond van vaste rechtspraak bij de bepaling van de draagkracht in beginsel alle schulden van de man in aanmerking dienen te worden genomen, waarbij, zoals de vrouw ten onrechte veronderstelt, niet vereist is dat op deze schuld wordt afgelost. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld (i) indien die schulden onnodig werden aangegaan, (ii) indien de alimentatieplichtige de mogelijkheid heeft zich van de schulden te bevrijden of voor de voldoening daarvan een regeling te treffen dan wel (iii) indien het meenemen van de schulden anderszins onredelijk is jegens de alimentatiegerechtigde.
9. Gelet op de omstandigheden van partijen ziet het hof in dit geval geen aanleiding om geen rekening te houden met de door de man opgevoerde schulden ad € 410,-- in totaal per maand (Ministerie van Onderwijs € 100,-- per maand, Zilveren Kruis Achmea € 235,-- per maand en achterstand kinderopvang € 75,-- per maand). Het hof houdt dan ook rekening met voormeld bedrag.
10. Bij de berekening van de draagkracht houdt het hof eveneens rekening met een bedrag van € 23,-- per maand aan omgangskosten, nu dit bedrag het hof niet onredelijk voorkomt. Ook houdt het hof rekening met een bedrag van € 143,-- per maand aan kosten kinderopvang, zijnde de kosten verminderd met de door de man te ontvangen toeslag kinderopvang en bij helfte gedeeld met zijn partner. Verder merkt het hof de man aan als alleenstaande en hanteert het hof een draagkrachtpercentage van 70%. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat de draagkracht van de man verdeeld dient te worden over vijf kinderen, te weten vier kinderen waarvan hij de biologische vader is (de minderjarigen, [kind A] en [kind K], geboren op [geboortedatum] 2005) en één kind waarvan hij de juridische vader is ([kind L], geboren op [geboortedatum] 2003).
11. Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden van de man, zoals door de rechtbank vastgesteld en waartegen geen van partijen bezwaar heeft gemaakt en zoals ook ter terechtzitting aan de hand van de door de man ingediende draagkrachtberekening met partijen besproken, stelt het hof vast dat de draagkracht van de man een kinderalimentatie toelaat van € 22,-- per kind per maand.
12. Daarnaast overweegt het hof dat van de man kan worden gevergd dat hij binnen afzienbare tijd (in redelijkheid te stellen op anderhalf jaar) zijn schulden heeft afgelost en dat hij zich inspant om geen nieuwe schulden te maken, zodat in de toekomst de minderjarigen, maar ook zijn andere kinderen, kunnen profiteren van een hogere draagkrachtruimte van de man. Partijen kunnen dit te zijner tijd in onderling overleg bekijken.
Ingangsdatum
13. Ten aanzien van de ingangsdatum voor de kinderalimentatie overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft in haar beroepschrift geen ingangsdatum verzocht en geen grief ingediend tegen de overwegingen van de rechtbank ter zake van de ingangsdatum. Gelet op de financiële situatie van beide partijen, met name die van de man, acht het hof het niet wenselijk indien de man direct met een achterstand in de kinderalimentatie begint (en daarmee dus een nieuwe schuld krijgt), zodat het hof zal bepalen dat de ingangsdatum voor de kinderalimentatie de datum van onderhavige beschikking is.
Conclusie
14. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van de datum van deze beschikking op € 22,-- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Mulder, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2011.