ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3567

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004619-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na gebrek aan bewijs voor opzet en samenwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2020 gram cocaïne in Nederland, samen met anderen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de bewijsstukken en de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal zorgvuldig overwogen. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van de invoer van cocaïne. Hoewel de verdachte op de hoogte was van de komst van een postpakket met cocaïne, kon dit enkele feit niet leiden tot de conclusie dat hij opzettelijk had samengewerkt met anderen om de cocaïne in Nederland te brengen. De verdachte was aanwezig op het adres waar het pakket werd afgeleverd, maar het pakket was geadresseerd aan zijn moeder, wat de betrokkenheid van de verdachte in twijfel trok.

Het hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte bewust en nauw had samengewerkt met anderen voor de invoer van de cocaïne. De enkele wetenschap van de komst van het pakket en zijn aanwezigheid op het adres waren onvoldoende om tot een veroordeling te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004619-10
Parketnummer: 09-758584-09
Datum uitspraak: 1 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats](Suriname) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde zich - kort gezegd - gedurende de proeftijd te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 7 oktober 2009, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2020 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk een pakketje met daarin een hoeveelheid cocaïne (verstuurd vanuit [plaats] (via Engeland)) met daarop de naam en adresgegevens van verdachte en/of zijn mededader(s) (te weten [betrokkene], [adres A], Den Haag) in ontvangst genomen en/of voor ontvangst getekend toen dit pakketje aan het woonadres van verdachte en/of zijn mededader(s) werd aangeboden en/of dit pakketje geopend;
Subsidiair: indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 oktober 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een monster, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd.
Ter zake van het primair tenlastegelegde overweegt het hof overweegt het volgende.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, is het hof anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de voor een bewezenverklaring vereiste bewuste, nauwe samenwerking met een ander of anderen, welke is gericht op - kort gezegd - invoer in Nederland van verdovende middelen.
Op grond van in het dossier aanwezige wettige bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat de verdachte op de hoogte was van de komst van een postpakket met cocaïne, maar uit dit enkele feit - de wetenschap vooraf dat er een postpakket met cocaïne kon worden bezorgd - kan naar het oordeel van het hof echter niet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest bij de verdachte van het opzet gericht op een bewuste, nauwe samenwerking zoals die is vereist voor een bewezenverklaring van het mede plegen van de invoer van cocaïne zoals is tenlastegelegd.
Ook kan de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van het postpakket met cocaïne niet blijken uit de loutere omstandigheid dat hij aanwezig was in de woning aan de [adres A] te Den Haag op het moment dat het postpakket werd afgeleverd. Hij woonde weliswaar op het genoemde adres en stond daar ook ingeschreven, maar het pakket was daarentegen geadresseerd aan zijn moeder, [betrokkene], die ook op voornoemd adres woonde en daar ook stond ingeschreven.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de telefonische contacten met zijn vader in de periode voorafgaand aan de aflevering van het pakket, niet blijkt van enige bijdrage of handeling van de verdachte die ziet op - kort gezegd - de invoer van de tenlastegelegde partij cocaïne.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de verdachte anderszins met een ander of anderen bewust en nauw heeft samengewerkt om de in de tenlastelegging genoemde partij cocaïne binnen het Nederlands grondgebied te brengen.
Het hof is op grond van hetgeen hierboven ten aanzien van het medeplegen van de invoer van bedoelde partij cocaïne is overwogen tevens van oordeel dat ook hetgeen de verdachte subsidiair is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen is. Daar komt naar het oordeel van het hof bij dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting er van moet worden uitgegaan dat de verdachte het pakket met de cocaïne niet heeft geopend en de inhoud van het pakket ook niet in zijn handen heeft gehad. Kort nadat het pakket was geopend, is de politie de woning waar het pakket zich bevond reeds binnengetreden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van het hof uit de enkele omstandigheden dat de verdachte wist van de komst van de cocaïne en zijn aanwezigheid in de woning waar de cocaïne is aangetroffen, niet worden geconcludeerd dat de verdachte een zodanige feitelijke zeggenschap c.q. beschikkingsmacht heeft gehad over die cocaïne dat geoordeeld kan worden dat hij die opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2011.