ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3567
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na gebrek aan bewijs voor opzet en samenwerking
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2020 gram cocaïne in Nederland, samen met anderen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de bewijsstukken en de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal zorgvuldig overwogen. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van de invoer van cocaïne. Hoewel de verdachte op de hoogte was van de komst van een postpakket met cocaïne, kon dit enkele feit niet leiden tot de conclusie dat hij opzettelijk had samengewerkt met anderen om de cocaïne in Nederland te brengen. De verdachte was aanwezig op het adres waar het pakket werd afgeleverd, maar het pakket was geadresseerd aan zijn moeder, wat de betrokkenheid van de verdachte in twijfel trok.
Het hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte bewust en nauw had samengewerkt met anderen voor de invoer van de cocaïne. De enkele wetenschap van de komst van het pakket en zijn aanwezigheid op het adres waren onvoldoende om tot een veroordeling te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.