ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3948

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-00996-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval door onvoorzichtig rijgedrag van vrachtwagenbestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De verdachte, een vrachtwagenbestuurder, was betrokken bij een dodelijk verkeersongeval op 29 mei 2009 in de gemeente Goes. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, wat leidde tot de dood van een andere verkeersdeelnemer. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. De rechtbank had eerder een vergelijkbare straf opgelegd, maar het hof vond de omstandigheden zodanig dat een hogere werkstraf passend was. Het hof nam in zijn overwegingen mee dat de verdachte al 18 jaar als beroepschauffeur actief was en niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden werden zwaar meegewogen in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000996-10
Parketnummer: 12-706075-09
Datum uitspraak: 14 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 11 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair.
hij op of omstreeks 29 mei 2009, in de gemeente Goes, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat A], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl zich voor hem op die weg een stilstaande file bevond, die file ter rechterzijde via de vluchtstrook in te halen, althans voorbij te rijden, en in botsing, althans in aanrijding, te komen met de zich op die vluchtstrook bevindende [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] werd gedood;
subsidiair.
hij op of omstreeks 29 mei 2009, in de gemeente Goes, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de [straat A], terwijl zich voor hem op die weg een stilstaande file bevond, die file ter rechterzijde via de vluchtstrook heeft ingehaald, althans is voorbij gereden, en in botsing, althans in aanrijding, is gekomen met de zich op die vluchtstrook bevindende [slachtoffer], door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair.
hij op of omstreeks 29 mei 2009, in de gemeente Goes, als bestuurder van een vrachtauto gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook van de voor het openbaar verkeer openstaande, als zodanig aangeduide autosnelweg, de [straat A], anders dan in een noodgeval, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2009, in de gemeente Goes, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat A], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig, terwijl zich voor hem op die weg een stilstaande file bevond, die file ter rechterzijde via de vluchtstrook in te halen, althans voorbij te rijden, en in aanrijding, te komen met de zich op die vluchtstrook bevindende [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging wordt bestreden dat het verkeersongeval met dodelijke afloop te wijten is aan roekeloos, dan wel zeer, althans opmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag van de verdachte. Dit standpunt is door de verdediging mede nader toegelicht aan de hand van de ter zitting als pleitnotitie voorgedragen appelschriftuur.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het verkeersongeval op de vluchtstrook heeft plaatsgevonden en dat verdachte zich met zijn vrachtwagen voorafgaand aan dit verkeersongeval op die vluchtstrook heeft begeven, teneinde te voorkomen dat hij langere tijd in een file zou moeten staan en om te bewerkstelligen dat hij zo snel mogelijk zou kunnen uitvoegen in de richting van Goes. Het hof is van oordeel dat de verdachte hiermee een verkeersovertreding heeft begaan, hetgeen door de verdachte overigens ook wordt erkend.
Het hof is van oordeel dat deze verkeersovertreding alleen nog geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid - en daarom schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - oplevert. Uit de bewijsmiddelen blijkt - zoals hierna nader wordt uiteengezet - echter dat de verdachte de zich op de naast de vluchtstrook gelegen rijbaan bevindende auto's met aanzienlijke snelheid is gepasseerd waarbij het voor de verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat zich uit die stilstaande auto's personen op de vluchtstrook zouden kunnen begeven, die hij met de door hem gevoerde snelheid niet meer zou kunnen ontwijken. Het met aanzienlijke snelheid over de vluchtstrook langs de op de naastgelegen rijstrook stilstaande voertuigen rijden, beschouwt het hof wel degelijk als "aanmerkelijk onvoorzichtig".
Ten aanzien van de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden, verwerpt het hof in dit verband de door de verdediging opgeworpen suggestie dat de snelheid van de verdachte op de vluchtstrook maximaal 25 kilometer per uur moet zijn geweest, aangezien er remsporen zijn aangetroffen op de vluchtstrook ter plaatse van het ongeval. Remsporen wijzen er namelijk op dat er niet door middel van ABS is geremd, hetgeen, aldus de verdediging, de conclusie rechtvaardigt dat niet sneller is gereden dan 25 kilometer per uur, omdat ABS onder die snelheid niet in werking treedt.
Het hof gaat bij het vaststellen van de door de verdachte gereden snelheid uit van de gegevens die zijn geregistreerd door de tachograaf die zich in zijn vrachtwagen bevond. Het hof heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze tachograaf niet adequaat heeft gefunctioneerd, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft meegedeeld dat de tachograaf altijd naar behoren heeft gewerkt en er op basis van het dossier ook anderszins geen reden is voor twijfel aan het naar behoren functioneren van de tachograaf.
Uit de in het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse vermelde tachograafgegevens volgt dat de verdachte zijn snelheid op de vluchtstrook heeft opgevoerd tot en met 48 kilometer per uur vlak voor het ongeval. Derhalve gaat het hof er vanuit dat door de verdachte aanzienlijk harder is gereden dan door de verdediging is verondersteld. Dat zich, blijkens foto 3 in het rapport van de analyse, (als gevolg van het blokkeren van wielen) remsporen hebben gevormd vlak voor de plaats waar zich het ongeval heeft voorgedaan, doet hieraan niet af nu de omstandigheid dat tijdens de remmanoeuvre uiteindelijk met een snelheid van minder dan 25 kilometer per uur is gereden geenszins uitsluit dat de snelheid aan het begin van de remmanoeuvre nog 48 kilometer per uur bedroeg, zoals volgt uit de tachograafregistratie.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en dat de verdachte aldus zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als bestuurder van een vrachtwagen schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag zoals in de bewijsoverweging omschreven, als gevolg waarvan een dodelijk ongeval heeft plaatsgevonden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat zijn handelen ertoe heeft geleid dat een jonge man is overleden en dat groot en onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht. Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat de verdachte gebukt gaat onder het leed dat hij veroorzaakt heeft en ondanks het door hem gevoerde bewijsverweer inzicht heeft getoond in het ontoelaatbare van zijn handelen.
Het hof stelt bovendien vast dat de verdachte - die al 18 jaar als beroepschauffeur aan het verkeer deelneemt - niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Alleszins is aannemelijk dat de verdachte bij verlies van zijn rijbevoegdheid ook zijn baan zal kwijtraken. Alles overziende acht het hof het - met de advocaat-generaal - aangewezen de passend geoordeelde ontzegging van de rijbevoegdheid in dit onderhavige geval geheel voorwaardelijk op te leggen. Het hof ziet in verband hiermee wel aanleiding de ernst van het gebeurde te onderstrepen door een wezenlijke hogere werkstraf op te leggen dan op grond van de landelijk geldende oriëntatiepunten ter zake geïndiceerd zou zijn.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
In het onderhavige strafproces heeft mr. U.M. Gärtner zich namens [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 11.660,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van EUR 6.660,89.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. R.M. Bouritius en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2011.