ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6860
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Klein Breteler
- Bakker
- Van Walderveen
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1977, een verzoek ingediend bij de rechtbank Middelburg om een vergoeding van EUR 190,- voor de dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank heeft op 8 juni 2010 een vergoeding van EUR 105,- toegekend. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat op 28 april 2011 door het Gerechtshof 's-Gravenhage in raadkamer is behandeld. Tijdens deze behandeling zijn zowel verzoeker als zijn advocaat niet verschenen. Op 26 april 2011 heeft de advocaat van verzoeker een nieuw verzoek ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarin om een forfaitaire vergoeding voor kosten van rechtsbijstand werd gevraagd in verband met de behandeling van het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek alleen door de advocaat, mr. M.C. van der Want, was ondertekend en dat verzoeker niet in raadkamer was verschenen om dit verzuim te herstellen. Het hof oordeelt dat het verzoek als een nieuw verzoek moet worden aangemerkt, omdat de kosten van rechtsbijstand pas aan de orde kunnen komen tijdens de behandeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de wet dient een verzoek als het onderhavige door verzoeker zelf te worden ingediend, hetzij door ondertekening, hetzij door in raadkamer te verschijnen.
Aangezien verzoeker niet in raadkamer is verschenen en het verzoek niet door hem is ondertekend, heeft het hof besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De beslissing is genomen door de voorzitter mr. Klein Breteler en de leden mrs. Bakker en Van Walderveen, in aanwezigheid van griffier mr. Mulder, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2011.