GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 januari 2011
Zaaknummer : 200.059.533/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-3531
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Ketting te Amsterdam,
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
verweer¬der in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [grootmoeder moederszijde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: grootmoeder moederszijde,
3. [grootmoeder vaderszijde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: grootmoeder vaderszijde,
4. de Stichting Bureau Jeugdzorg,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 8 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 december 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 28 april 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 11 november 2010 een brief ingekomen.
Op 18 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad: mevrouw [naam]. Voorts zijn verschenen: de grootmoeder moederszijde, de grootmoeder vaderszijde en namens Jeugdzorg: [naam]. De vader is, hoewel daar¬toe behoor¬lijk opge¬roepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, Jeugdzorg tot voogdes over [naam], geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de rechtbank ’s-Gravenhage bij beschikking van 10 maart 2010 het verzoek van de moeder, haar meerderjarig te verklaren, heeft afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, in het belang van de minderjarige de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige, althans de grootmoeder moederszijde te benoemen tot voogdes over de minderjarige.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder is van mening dat de rechtbank Jeugdzorg ten onrechte heeft benoemd tot voogdes over de minderjarige. De minderjarige wordt door de moeder en de grootmoeder moederszijde liefdevol opgevoed en verzorgd. Er is sprake van een stabiel en evenwichtig opvoedingsklimaat. De moeder houdt zich beter aan haar afspraken en krijgt ambulante hulpverlening van Jeugdformaat. Niet valt in te zien waarom de moeder niet kan worden belast met het gezag over de minderjarige. Subsidiair verzoekt de moeder om de grootmoeder moederszijde tot voogdes over de minderjarige te benoemen.
5. De raad acht betrokkenheid van Jeugdzorg bij de opvoeding van de minderjarige in het belang van de minderjarige. De moeder kan de verantwoordelijkheid van het gezag nog niet aan. De raad betwist uitdrukkelijk de stelling van de moeder dat de raad zich niet heeft verzet tegen de toewijzing van het verzoek van de moeder om meerderjarig te worden verklaard en te worden belast met het gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft dit verzoek van de moeder afgewezen. De raad acht het niet in het belang van de minderjarige dat de grootmoeder moederszijde wordt belast met de voogdij over de minderjarige.
6. Ter zitting heeft Jeugdzorg verklaard dat het goed gaat met de minderjarige. De begeleiding van de moeder door Jeugdformaat is gestopt, maar de moeder zal in februari verder begeleid worden.
7. De grootmoeder moederszijde en de grootmoeder vaderszijde onderschrijven ter zitting dat het goed gaat met de minderjarige.
8. Het hof is met de raad van oordeel dat het vooralsnog in het belang van de minderjarige is dat Jeugdzorg belast blijft met de voogdij over de minderjarige en overweegt daartoe als volgt.
9. Het hof stelt voorop dat de moeder minderjarig is en uit dien hoofde onbevoegd tot het gezag ingevolge artikel 1: 246 Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts staat vast dat het verzoek van de moeder, haar meerderjarig te verklaren, door de rechtbank bij beschikking van 10 maart 2010 is afgewezen. De moeder kan dan ook nog altijd niet met het gezag over de minderjarige worden belast.
10. Het hof overweegt ten overvloede dat de moeder zichtbaar een positieve ontwikkeling doormaakt. Op [datum] wordt de moeder meerderjarig en kan zij opnieuw een verzoek doen, haar met het gezag te belasten. De tussenliggende periode kan de moeder benutten om de betrokken instanties te laten zien dat zij over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, naast het volgen haar opleiding.
11. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om grootmoeder moederszijde te belasten met de voogdij over de minderjarige overweegt het hof als volgt. In het verleden hebben zich spanningen voorgedaan tussen de grootmoeder moederszijde en de grootmoeder vaderszijde over de gezagsvoorziening met betrekking tot de minderjarige. Het hof is gelet hierop van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat Jeugdzorg vooralsnog belast blijft met de voogdij over de minderjarige, aangezien Jeugdzorg in dezen een professionele en neutrale derde is. Het hof zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
12. Op grond van het vorenoverwogene zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Mink en Bos, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uit¬gespro¬ken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2011.