ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ8445

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.908-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Nievelt
  • J. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhouding tussen biologische vader en minderjarigen na verbreking van family life

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een biologische vader en zijn minderjarige kinderen. De biologische vader, die in een forensisch psychiatrisch centrum verblijft, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2010, waarin zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling waren afgewezen. De zaak werd behandeld op 14 april 2011, waarbij de biologische vader werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden was ook betrokken als verweerder en de pleegouders van de minderjarigen waren als belanghebbenden aangemerkt.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van family life tussen de biologische vader en de minderjarigen, maar dat deze relatie was verbroken door zwaarwegende feiten. De biologische vader had in 2004 de moeder van de kinderen om het leven gebracht en de minderjarigen ernstig verwond, waarna hij was veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. Sinds dat moment hadden de minderjarigen geen contact meer met hun biologische vader. Het hof concludeerde dat de omstandigheden zodanig waren dat het family life was verbroken, en verklaarde de biologische vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot omgang en informatie. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen, en het hof wees het principaal en incidenteel hoger beroep af.

Deze uitspraak benadrukt de impact van ernstige strafbare feiten op de juridische relatie tussen ouders en kinderen, en hoe deze factoren de ontvankelijkheid van verzoeken tot omgang kunnen beïnvloeden. Het hof heeft de belangen van de minderjarigen vooropgesteld en de gevolgen van het handelen van de biologische vader in zijn overwegingen meegenomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 1 juni 2011
Zaaknummer : 200.077.908/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-3520
[appellant],
verblijvende in [forensisch psychiatrisch centrum],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. H.G.A.M. Halfers te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
de pleegouders van de hierna te noemen minderjarigen,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De biologische vader is op 26 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 10 maart 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de biologische vader:
- op 25 januari 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 1 april 2011 een brief van dezelfde datum met bijlage.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 10 december 2010 een brief van dezelfde datum ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 14 april 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de biologische vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Turkse taal, de heer A.M. de Jonge;
- mevrouw N. Peracha en mevrouw P. Helderman namens Jeugdzorg.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de verzoeken van de biologische vader tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgang tussen de biologische vader en de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren [in 2001] te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren [in 2003] te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, de vaststelling van een informatieregeling ten behoeve van de biologische vader met betrekking tot de minderjarigen, alsmede de ontvankelijkheid van de biologische vader in zijn inleidende verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling. Jeugdzorg is belast met de voogdij over de minderjarigen.
2. De biologische vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoeken alsnog toe te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel de biologische vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in verband met het ontbreken van family life.
4. De biologische vader bestrijdt het incidenteel appel van Jeugdzorg.
Incidenteel appel
5. Het hof zal eerst het incidenteel appel van Jeugdzorg beoordelen nu dit het meest verstrekkend is.
6. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat er sprake is van zwaarwegende feiten en omstandigheden die met zich brengen dat het family life tussen de biologische vader en de minderjarigen is verbroken. Naar de mening van Jeugdzorg heeft de kinderrechter dan ook ten onrechte geoordeeld dat de biologische vader ontvankelijk is in zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling.
7. Namens de biologische vader is ter terechtzitting verklaard dat er wel degelijk sprake is van family life tussen de biologische vader en de minderjarigen. Er zijn volgens de biologische vader geen zwaarwegende feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een verbreking van het family life. De biologische vader beroept zich in dit kader op diverse uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het feit dat de biologische vader contact probeert te krijgen met de minderjarigen door het voeren van juridische procedures, onderstreept naar zijn mening dat er tussen hem en de minderjarigen family life bestaat.
8. Het hof stelt het volgende voorop. Het hof acht Jeugdzorg ontvankelijk in haar incidenteel appel. Jeugdzorg verlangt een andere beslissing van het hof dan door de rechtbank is gegeven. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de biologische vader afgewezen. Indien de biologische vader niet-ontvankelijk zou zijn of worden verklaard in zijn verzoeken zoals door Jeugdzorg bepleit, heeft dit andere consequenties voor de aanspraken van de biologische vader dan een afwijzing van zijn verzoeken.
9. Met het oog op de ontvankelijkheid van de biologische vader in zijn inleidende verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ligt op grond van artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek de vraag voor of de biologische vader in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat. Indien de biologische vader ontvankelijk is in zijn inleidende verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, dient hij eveneens ontvankelijk te worden verklaard in zijn inleidende verzoek tot vaststelling van een informatieregeling. Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) komt het informatierecht immers mede toe aan de vader die het kind niet heeft erkend, maar wel in een betrekking tot het kind staat die moet worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking, ook wel aangeduid als “family life”.
10. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarigen zijn geboren binnen het huwelijk van [de moeder] (hierna: de moeder) en de broer van de biologische vader. In de onderzoeken die in de afgelopen jaren door de raad zijn gedaan, is niet duidelijk geworden in welke periode de moeder en de biologische vader een relatie hebben gehad en in welke periode zij hebben samengewoond. Uit informatie die de moeder tijdens haar leven heeft verstrekt aan de politie en de toenmalige gezinsvoogd van de minderjarigen kan wel worden afgeleid dat er vóór februari 2004 contact is geweest tussen de biologische vader en de minderjarigen en dat de moeder en de biologische vader in ieder geval samenwoonden in de periode dat de oudste minderjarige is geboren. Gelet hierop is het hof met de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat tussen de biologische vader en de minderjarigen family life in de zin van artikel 8 EVRM is ontstaan.
11. De vraag die vervolgens voorligt, is of de nauwe persoonlijke betrekking die tussen de biologische vader en de minderjarigen toen is ontstaan, is verbroken zodat deze niet meer bestond ten tijde van het inleidend verzoek van de biologische vader en ook nadien niet meer is ingetreden.
12. Op 14 oktober 2004 heeft de biologische vader de moeder met messteken om het leven gebracht en heeft hij de minderjarigen met messteken ernstig verwond. Voorts heeft hij ook het oudste kind van de moeder met messteken ernstig verwond. Hij is hiervoor veroordeeld tot 17 jaar gevangenisstraf met TBS en dwangverpleging. Sedert de daad van de biologische vader verblijven de minderjarigen in een pleeggezin en hebben zij geen contact meer met de biologische vader noch met diens familie. Ter terechtzitting is gebleken dat de biologische vader de schuld aan het gebeurde volledig buiten zichzelf legt. Hij is thans langdurig gedetineerd en heeft ten minste ruim zes en een half jaar geen enkel contact meer gehad met de minderjarigen. Na 14 oktober 2004 heeft de biologische vader verweer gevoerd in verschillende juridische procedures omtrent aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen, doch hij heeft niet eerder dan in 2010 het initiatief genomen om bij de rechtbank een omgangsregeling en informatieregeling te verzoeken. Hij heeft daarnaast tot voor kort nooit contact met Jeugdzorg gezocht om te informeren hoe het met de minderjarigen gaat en hoe zij de situatie beleven. Het vorenstaande - in onderlinge samenhang bezien - rechtvaardigt naar het oordeel van het hof de conclusie dat het family life tussen de biologische vader en de minderjarigen als gevolg van zwaarwegende feiten en omstandigheden is verbroken. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en de biologische vader alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn inleidende verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling.
Principaal appel
13. Gelet op het hiervoor overwogene komt het hof aan de beoordeling van het principaal appel van de biologische vader niet toe.
14. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de biologische vader niet-ontvankelijk in zijn inleidende verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Zander, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011.