GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 januari 2011
Zaaknummer : 200.045.925.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-714
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G. Schnoor te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 6 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 juli 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 3 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 26 april 2010, 5 november 2010 en 10 november 2010 aanvullende stukken ingekomen. De man het hof daarbij medegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 10 november 2010 een brief ingekomen, waarin zij bevestigt dat partijen overeenstemming hebben bereikt.
Naar aanleiding van de voormelde correspondentie heeft de griffier van dit hof partijen schriftelijk verzocht kenbaar te maken of zij ter terechtzitting zullen verschijnen of dat het hof de zaak op de stukken zal afdoen.
Vervolgens is van de zijde van de man bij het hof op 11 november 2010 een faxbrief ingekomen.
De mondelinge behandeling op 12 november 2010 heeft doorgang gevonden, waarbij zijn verschenen: de advocaat van de man, en de advocaat van de vrouw. De man en de vrouw zijn niet verschenen. De raadslieden van partijen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 20 oktober 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 20 oktober 2008 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van de zelfstandige verzoeken van de vrouw aangehouden, teneinde de man in de gelegenheid te stellen om alsnog de huwelijksakte van partijen dan wel een ander bewijsstuk in het geding te brengen, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat partijen voor of uiterlijk ten tijde van de huwelijkssluiting een rechtskeuze hebben gedaan voor het Chinese recht op hun huwelijksvermogensregime. Iedere (verdere) beslissing ten aanzien van de verdeling, de partneralimentatie en de proceskosten is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank verklaard dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat tussen partijen algehele gemeenschap van goederen bestaat. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat partijen tegen die beslissing hoger beroep kunnen instellen. Teneinde partijen in de gelegenheid te stellen, desgewenst, hoger beroep in te stellen, heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het van toepassing zijnde recht op het huwelijksvermogensregime van partijen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw in haar verzoeken alsnog niet ontvankelijk te verklaren althans deze verzoeken af te wijzen met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte voor recht heeft verklaard dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. De man stelt dat partijen wel degelijk ten tijde van hun huwelijkssluiting een rechtskeuze hebben gemaakt voor Chinees huwelijksvermogensrecht. Partijen waren derhalve buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De man biedt aan zijn stelling te bewijzen.
5. De vrouw betwist in haar verweerschrift dat partijen ten tijde van hun huwelijk een rechtskeuze hebben gemaakt voor Chinees recht.
6. De man heeft bij zijn brief, ingekomen op 5 november 2010, een vaststellingsovereenkomst overgelegd, die is ondertekend door beide partijen. In die overeenkomst verklaren van partijen onder meer als volgt:
“Partijen verklaren dat op hun huwelijk Chinees huwelijksvermogensrecht van toepassing is omdat zij voorafgaand aan de huwelijkssluiting voor de toepasselijkheid van Chinees recht hebben gekozen. Mitsdien geldt tussen hen geen gemeenschap van goederen [...]”.
7. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken niet ondubbelzinnig blijkt dat partijen vóór het huwelijk of staande het huwelijk een geldige rechtskeuze hebben gedaan ter zake van de toepassing van het Chinese recht op hun huwelijksvermogensregime.
8. Om redenen van openbaar belang, ziet het hof - mede gelet op het uitdrukkelijke bewijsaanbod van de man, alsmede het verhandelde ter terechtzitting - aanleiding om de man toe te laten tot het bewijs van zijn stelling dat partijen vóór het huwelijk of staande het huwelijk een geldige rechtskeuze voor Chinees recht op hun huwelijksvermogensregime hebben uitgebracht, derhalve met inachtneming van de daarvoor geldende vormvoorschriften, een en ander door middel van het in het geding brengen van bewijsstukken (voorzien van een beëdigde Nederlandse vertaling).
9. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat het hof iedere verdere beslissing zal aanhouden.
laat de man toe tot het bewijs van zijn stelling dat partijen vóór het huwelijk of staande het huwelijk een geldige rechtskeuze hebben gedaan ter zake van de toepassing van het Chinese recht op hun huwelijksvermogensregime;
bepaalt dat de man binnen een termijn van drie maanden na datum van deze beschikking zich uitlaat over de wijze waarop hij aan zijn bewijsopdracht wenst te voldoen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Pannekoek-Dubois en Kleykamp-van der Ben, bijge¬staan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgespro¬ken ter openbare terecht¬zitting van 12 januari 2011.