GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel Recht
Uitspraak : 15 juni 2011
Zaaknummer : 200.086.184.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2749
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
[verzoekster],
geboren [in 1993] te [geboorteplaats],
feitelijk verblijvende te [verblijfplaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
hierna ook gezamenlijk: verzoeksters in hoger beroep,
advocaat mr. M. Verschoor te Rotterdam-Hoogvliet,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
namens Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder en de minderjarige zijn op 26 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 januari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De WSS heeft op 24 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 17 mei 2011 een brief van 16 mei 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 1 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. J. van de Kreeke, kantoorgenoot van haar advocaat;
- de minderjarige;
- namens de WSS: mevrouw D. Welleman (gezinsvoogd) en mevrouw W. Formenoij (manager).
De minderjarige is buiten aanwezigheid van partijen in de gelegenheid gesteld haar mening aan het hof kenbaar te maken.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder (te weten een residentiële instelling) verlengd tot 9 augustus 2011.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof stelt vast dat mr. Van de Kreeke het hoger beroep, voor zover dit is ingesteld door de minderjarige, ter terechtzitting namens de minderjarige heeft ingetrokken nu vast is komen te staan dat de minderjarige niet gesloten is geplaatst en hoger beroep deswege niet openstond. De minderjarige zal in haar hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode tot 9 augustus 2011.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de WSS tot het verlengen van een machtiging tot plaatsing van de minderjarige af te wijzen, althans een zodanige beschikking te geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De WSS bestrijdt het beroep en verzoekt het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige is. De moeder voert daartoe aan dat het verblijf van de minderjarige in een gesloten instelling in [plaats] moet worden betiteld als een maatregel van vrijheidsontneming, nu de minderjarige geen behandeling voor haar problematiek krijgt en de scholing onder haar niveau is. Daarnaast krijgt de minderjarige geen verlof en mag zij geen gebruik maken van internet. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige voortvloeit uit een geschil tussen de WSS en de ouders. Zelf wil de minderjarige volgens de moeder bij de moeder in [plaats] wonen en een opleiding aan [naam school] gaan volgen.
6. De WSS stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is verleend. De minderjarige is uithuis geplaatst, omdat gebleken is dat de vader en de moeder niet in staat zijn om de minderjarige dagelijks naar school te laten gaan en zij de ambulante individuele behandeling onvoldoende ondersteunen. De minderjarige is zelfbepalend en ondermijnt het gezag van de ouders. Daarnaast is de thuissituatie bij de moeder volgens de WSS onveilig, nu sprake is van een alcoholproblematiek bij de moeder en de moeder hulpverlening hiervoor afwijst. De minderjarige wordt thans behandeld in een open reguliere behandelgroep in [plaats] en gaat ook in [plaats] naar school. Van gesloten jeugdzorg, zoals in het beroepschrift gesteld, is geen sprake. De behandeling van de minderjarige is gericht op de voorbereiding op haar meerderjarigheid. De moeder staat niet achter de behandeling van de minderjarige en is van mening dat alles goed komt als de minderjarige weer thuis is. De WSS stelt dat de minderjarige zelf in [plaats] wil blijven.
7. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
8. Het hof stelt voorop dat de minderjarige, anders dan de moeder meent, niet in een gesloten instelling verblijft. Het hof zal dan ook voorbijgaan aan de stellingen van de moeder daaromtrent.
9. Het hof constateert op grond van het dossier, het besprokene ter zitting en het gesprek met de minderjarige dat de minderjarige dankzij het verblijf in een residentiële instelling in [plaats] en de structuur die zij daar heeft, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Namens de WSS is ter zitting naar voren gebracht dat de minderjarige het goed doet in de groep en het gezag van volwassenen steeds beter accepteert. Daarnaast heeft de minderjarige haar schoolgang hervat en in mei jongstleden examen gedaan voor het voorbereidend bovenbouw praktijkonderwijs. Verwacht wordt dat de minderjarige in september zal starten met de opleiding Zorg & Welzijn, niveau 1, aan [naam school] in [plaats]. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat de minderjarige geen behandeling krijgt, nu de WSS deze stelling ter terechtzitting gemotiveerd heeft weersproken. De behandeling van de minderjarige is gericht op het toewerken naar zelfstandigheid en het versterken van haar zelfbeeld. Daarnaast wordt de minderjarige begeleid bij het regelen van haar financiën, zoals het aanvragen van een WAJONG-uitkering. Het hof acht deze behandeling en begeleiding noodzakelijk nu het in het belang van de minderjarige is dat zij goed voorbereid op zelfstandigheid haar meerderjarigheid bereikt. Dat de beschikbare tijd hiervoor, gelet op de leeftijd van de minderjarige, beperkt is, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
10. Gelet op het vorenoverwogene, en rekening houdende met het feit dat het in de huidige situatie goed gaat met de minderjarige, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing ook thans nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de minderjarige niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Lückers en Kamminga, bijge¬staan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2011.