ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0455

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.028.437.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • H. Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling inzake verzorging en opvoeding van minderjarige na scheiding met betrekking tot contactregeling tussen vader en kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage inzake de omgangsregeling met zijn minderjarige kind na de scheiding van de ouders. De vader verzocht om een contactregeling waarbij hij zijn kind elke vrijdag van 18.00 uur tot zondag 17.30 uur bij zich zou hebben. De moeder, die het hoofdverblijf van de minderjarige heeft, verzet zich tegen deze regeling en stelt dat er zorgvuldig onderzoek is verricht door de raad voor de kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 augustus 2009 werd er ingestemd met een voorstel van de raad om omgangsbegeleiding te zoeken bij de Stichting Lindenhout, maar de communicatie tussen de ouders bleef problematisch. De vader heeft sinds eind 2010 geen contact meer gehad met de minderjarige vanwege financiële problemen.

Het hof oordeelt dat de termijn van opschorting van het recht van de vader op contact inmiddels is verstreken en dat er nu een contactregeling moet worden vastgesteld. Het hof komt tot de conclusie dat er geen contra-indicaties zijn voor contact tussen de vader en de minderjarige. De vader krijgt de mogelijkheid om de minderjarige elke laatste zondag van de maand van 11.00 uur tot 16.00 uur bij zich te hebben, waarbij de moeder de minderjarige dient te brengen en weer op te halen. Deze regeling is bedoeld om de minderjarige geleidelijk te laten wennen aan de situatie bij de vader, rekening houdend met haar kwetsbaarheid. De beschikking is uitgesproken op 4 mei 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2011
Zaaknummer : 200.028.437/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-2760
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W. J. Vroegindeweij te Katwijk,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B. Beekman te Noordwijk.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Voorts is de raad voor de kinderbescherming, regio Gelderland, locatie Zutphen, in de procedure gekend.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 februari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 16 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 9 juni 2009 een (fax)brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 15 juni 2009 een (fax)brief van diezelfde datum met bijlage.
Op 5 augustus 2009 is de zaak mondeling behandeld, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot 1 november 2009 in afwachting van de resultaten van de vrijwillige omgangsbegeleiding bij de Stichting Lindenhout.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 oktober 2009 een (fax)brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 14 januari 2010 een (fax)brief van diezelfde datum;
- op 15 januari 2010 een (fax)brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 19 oktober 2009 een brief van 16 oktober 2009;
- op 11 januari 2010 een faxbrief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 maart 2011 een faxbrief van diezelfde datum met bijlagen.
De mondelinge behandeling is op 30 maart 2011 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de raad: mevrouw Y. de Ruiter en de heer I. Cuvalai.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 25 augustus 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 25 augustus 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en voorts, voor zover in hoger beroep van belang:
- de raad verzocht proefcontacten te entameren tussen de vader en de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 2006] te [geboorteplaats], (verder: de minderjarige) en daarover te rapporteren en te adviseren;
- de beslissing met betrekking tot de definitieve omgangsregeling aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het recht van de vader op omgang met de minderjarige opgeschort tot 9 februari 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 11 november 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan ieder der ouders (verder: de contactregeling). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit. De minderjarige heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
2. De vader verzoekt (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking voor wat betreft de contactregeling te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de minderjarige elke vrijdag van 18.00 uur tot zondag 17.30 uur bij de vader verblijft. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek aangevuld in die zin, dat hij subsidiair verzoekt een meer gefaseerde contactregeling vast te stellen, althans een zodanige contactregeling vast te stellen als het hof in het belang van de minderjarige acht.
3. Ter onderbouwing van het hoger beroep heeft de vader in zijn beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het recht op omgang (het hof leest: het recht op contact) met de minderjarige heeft opgeschort en bepaald heeft dat die opschorting in het belang van de minderjarige is.
4. De moeder bestrijdt het beroep en stelt in haar verweerschrift dat er zorgvuldig en intensief onderzoek is verricht door de raad voor de kinderbescherming te Zutphen. Daarnaast heeft de rechtbank in de bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd waarom het raadsadvies in de onderhavige zaak is opgevolgd, aldus de moeder.
5. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 5 augustus 2009 hebben partijen ingestemd met het voorstel van de raad om zich aan te melden bij de Stichting Lindenhout. Deze stichting is gespecialiseerd in omgangsbegeleiding. Met behulp van deze stichting zouden de contacten tussen de vader en de minderjarige langzaam weer op gang kunnen worden gebracht. Het resultaat van het door de ouders gevolgde traject bij de Stichting Lindenhout is vastgelegd in een eindverslag van maart 2011. Uit dit verslag komt naar voren dat, hoewel de ouders positieve stappen hebben gezet, zij niet in staat zijn gebleken om tot overeenstemming te komen over de duur en de opbouw van een contactregeling. Er was sprake van onvoldoende onderling vertrouwen tussen partijen. Gedurende het traject zijn er, zo blijkt uit het verslag, diverse incidenten in de communicatie tussen partijen geweest. De vader reageerde niet of niet tijdig op berichten van de moeder, met als gevolg dat de moeder een meer afstandelijke en formele houding is gaan aannemen richting de vader. Daarnaast liet de vader zijn ongenoegen blijken over de duur en de frequentie van de contacten; de contacten tussen hem en de minderjarige werden volgens de vader te langzaam opgebouwd. Ook kon de vader zich niet vinden in (de uitkomsten van) de onderzoeken die werden uitgevoerd door onder andere de behandelend psycholoog van de minderjarige en haar speltherapeute. Vanwege de financiële situatie van de vader is er sinds eind november 2010 geen contact meer geweest tussen hem en de minderjarige. Het traject bij de Stichting Lindenhout is in maart 2011 beëindigd.
6. Namens de vader is ter terechtzitting verklaard dat hij thans duidelijkheid wil hebben over de contacten tussen hem en de minderjarige. Dat is ook de reden dat hij het hof heeft verzocht de zaak opnieuw mondeling te behandelen. De vader bevestigt dat hij de opbouw van de contacten tussen hem en de minderjarige te langzaam vond gaan en dat hij vanwege zijn financiën op een gegeven moment niet meer in staat was om de minderjarige te bezoeken in [woonplaats moeder]. De vader wenst dat er vanaf nu wordt toegewerkt, weliswaar gefaseerd, naar een contactregeling. Daarbij acht de vader het van belang dat de minderjarige thans duidelijkheid krijgt over wie haar ‘echte’ vader is.
7. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat tijdens het traject bij de Stichting Lindenhout maandelijks contacten hebben plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige (zowel in [woonplaats vader] als in [woonplaats moeder]). De duur van deze contacten is op advies van de psycholoog van de minderjarige vervolgens verkort van vier à vijf uren naar twee uren per contactbezoek, aangezien de minderjarige zich druk en boos ging gedragen. Waarschijnlijk heeft dit gedrag te maken met het feit dat de minderjarige nog niet beseft dat de vader haar ‘echte’ vader is, maar de spanningen hieromtrent wel aanvoelt. De minderjarige volgt hiervoor (in haar tempo) speltherapie. De moeder meent dat het in het belang van de minderjarige is dat er contact plaatsvindt tussen haar en de vader. Alvorens tot vaststelling van een contactregeling te komen, is de moeder echter van mening dat de vader meer initiatief moet tonen. Hij moet laten zien dat hij eens per maand naar [woonplaats moeder] kan komen voor contact met de minderjarige. Daarnaast dient de vader met de moeder te communiceren over zaken rondom de minderjarige.
8. Namens de raad is ter terechtzitting verklaard dat het niet in het belang van de minderjarige is dat de bij de Stichting Lindenhout opgestarte contactregeling wegens financiële redenen aan de zijde van de vader is gestopt. Zowel de vader als de moeder dienen hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de minderjarige te nemen. Instandhouding van de huidige situatie acht de raad niet in het belang van de minderjarige, aangezien zij daardoor nog meer spanningen zal ondervinden. De ouders dienen meer met elkaar te communiceren en weer vertrouwen in elkaar te krijgen. De raad meent dat er een stabiele, gefaseerde en onbelaste contactregeling dient te komen.
9. Het hof stelt voorop dat de termijn van de opschorting van het recht van de vader op contact met de minderjarige inmiddels is verstreken. Dit leidt er toe dat de vader geen belang meer heeft bij zijn verzoek die beslissing op dit punt te vernietigen. Het hof zal thans beoordelen of, nu de vader daartoe in eerste aanleg ook om heeft verzocht, het in het belang van de minderjarige is dat er een contactregeling wordt vastgesteld en zo ja, hoe deze dient te luiden.
10. Het hof overweegt als volgt. Uit het eindverslag van de Stichting Lindenhout blijkt niet van enige contra-indicaties voor contacten tussen de vader en de minderjarige. Daarnaast hebben beide partijen ter terechtzitting laten weten het in het belang van de minderjarige te vinden dat er contacten plaatsvinden. Het hof ziet derhalve, mede gelet op het door de raad ingenomen standpunt ter zitting, aanleiding om een contactregeling vast te stellen. Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige sinds november 2010 de vader niet meer heeft gezien en daarnaast nog niet beseft dat de vader haar ‘echte’ vader is, acht het hof de door de vader primair verzochte contactregeling op dit moment te uitgebreid en derhalve niet in het belang van de minderjarige. Het hof zal dan ook een contactregeling vaststellen waarbij de vader de minderjarige elke laatste zondag van de maand bij zich mag hebben van 11.00 uur tot 16.00 uur. Op die wijze kan de minderjarige weer geleidelijk wennen aan de situatie bij de vader en wordt naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de minderjarige. Het hof zal voorts bepalen dat de moeder de minderjarige dient te brengen bij de vader en de vader op zijn beurt de minderjarige weer dient terug te brengen bij de moeder. Tijdens vakanties kan in onderling overleg worden afgeweken van deze regeling.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking dat de vader de minderjarige, in het kader van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan ieder der ouders, bij zich mag hebben elke laatste zondag van de maand van 11.00 uur tot 16.00 uur. Hierbij dient de moeder de minderjarige ’s ochtends bij de vader te brengen en de vader de minderjarige ’s middags weer bij de moeder terug te brengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.