ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0498

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.191.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en hechting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader van de minderjarige heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De vader betoogde dat de thuissituatie bij de moeder nog niet veilig genoeg was voor een terugplaatsing van de minderjarige en dat er meer onderzoek nodig was naar de situatie bij de moeder. De moeder en Jeugdzorg stelden daarentegen dat de terugplaatsing volgens schema kon plaatsvinden en dat er geen gegronde redenen waren om de beschikking te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds haar uithuisplaatsing in een pleeggezin een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat er nog zorgen zijn over de hechting en de thuissituatie bij de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd tot 9 september 2011, de duur van de ondertoezichtstelling, om ervoor te zorgen dat er voldoende onderzoek kan plaatsvinden naar de hechting van de minderjarige aan haar primaire steunfiguren. Het hof benadrukt het belang van zorgvuldigheid in deze zaak, gezien de voorgeschiedenis van de minderjarige en de noodzaak om hertraumatisering te voorkomen.

De beslissing van het hof houdt in dat de contacten tussen de moeder en de minderjarige voorlopig als omgangscontacten moeten worden beschouwd, met aandacht voor de mogelijke belasting van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2011
Zaaknummer : 200.085.191/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 11-156
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Keereweer te Zoetermeer,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, locatie Den Haag Centrum/Scheveningen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. van Santbrink te Delft;
2. [belanghebbende] en [belanghebbende],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 7 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 maart 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 15 april 2011 een brief van 14 april 2011 met bijlagen;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 26 april 2011 een faxbrief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 26 april 2011 een brief van diezelfde datum met als bijlage het verweerschrift.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 14 april 2011 een brief van 12 april 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 27 april 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens Jeugdzorg: mevrouw A. Lans en de heer T. van Lieshout;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [de pleegmoeder].
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 2006] te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin verlengd van 9 maart 2011 tot 14 mei 2011.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de vader de minderjarige heeft erkend en dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige hebben. De ondertoezichtstelling van de minderjarige loopt tot 9 september 2011.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de moeder en Jeugdzorg, zo blijkt uit het door de moeder overgelegde proces-verbaal van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 29 maart 2011, overeenstemming hebben bereikt over de wijze van invulling van de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder. Daartoe zijn zij een schema overeengekomen. De minderjarige zal in beginsel vanaf 9 mei 2011 bij de moeder gaan wonen indien blijkt dat zij het tempo van de terugplaatsing aankan.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een pleeggezin.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof begrijpt:) opnieuw rechtdoende, alsnog het oorspronkelijke verzoek van Jeugdzorg strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 9 september 2011) aan haar toe te wijzen, dan wel, subsidiair, de beslissing te nemen welke het hof in goede justitie meent te moeten nemen.
3. Ter onderbouwing van het hoger beroep heeft de vader in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij de situatie bij de moeder thuis nog onvoldoende veilig acht om de minderjarige daar op korte termijn (zoals de kinderrechter thans in de bestreden beschikking voorstaat) terug te plaatsen. Volgens de vader dient met de grootst mogelijke zorgvuldigheid onderzocht te worden wat zich werkelijk in het gezin van de moeder afspeelt. Daarnaast moet bekeken worden of de minderjarige binnen dit gezin een duidelijk toekomstperspectief kan worden geboden. Hoewel Jeugdzorg in het verleden in het kader van deze zaak veel voortvarender te werk had moeten gaan, meent de vader dat aan Jeugdzorg de mogelijkheid moet worden geboden (meer) inzicht te verkrijgen in de thuissituatie bij de moeder. Bovendien heeft Jeugdzorg ook zelf te kennen gegeven dat het thans niet verantwoord is om de minderjarige in een dergelijk kort tijdsbestek bij de moeder terug te plaatsen. Daarbij komt dat het met de twee broers van de minderjarige, die al eerder bij de moeder zijn teruggeplaatst, op dit moment niet goed gaat. Zij zijn aangemeld bij de Stichting De Jutters. Voorts is het contact tussen de vader en de minderjarige niet van de grond gekomen, aangezien thans alle aandacht is gevestigd op de terugplaatsing van de minderjarige. Op grond van het vorenstaande is de vader van mening dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige dient te worden verlengd.
Ter terechtzitting is namens de vader aanvullend verklaard dat het onverantwoord is dat er tijdens het thans lopende terugplaatsingstraject geen evaluatiemomenten zijn ingelast. Voorts dient er volgens de vader nog onderzoek te worden verricht naar de (ont)hechting van de minderjarige. Daarnaast is de vader verbaasd dat specialisten nog geen onderzoek hebben gedaan naar de vraag of de moeder kampt met het syndroom van Münchhausen bij proxy. De vader stelt dat, alvorens tot een terugplaatsing kan worden overgegaan, de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de minderjarige gewaarborgd dienen te zijn.
4. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting erkend dat zij in het verleden voortvarender te werk had moeten gaan. De moeder verdient een eerlijke kans en dat is ook de reden geweest dat Jeugdzorg uiteindelijk geen hoger beroep heeft ingesteld. Jeugdzorg doet er thans alles aan om (conform de afspraken tijdens het kort-geding) de minderjarige weer bij de moeder thuis te kunnen plaatsen. Jeugdzorg wil het allerbeste voor de minderjarige. Er bestaan echter nog zorgen over haar hechting. Daarnaast is Jeugdzorg van mening dat zij momenteel nog onvoldoende inzicht heeft in de (thuis)situatie bij de moeder en dat het traject van thuisplaatsing te snel lijkt te gaan voor de minderjarige.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat er geen enkele gegronde reden is om de bestreden beschikking te vernietigen. Volgens haar kan de thuisplaatsing van de minderjarige worden voltooid volgens het daartoe opgestelde schema, mede nu er geen aanwijzingen zijn dat de minderjarige het tempo van het thuisplaatsingstraject niet aankan. Zowel de moeder als de pleegouders worden professioneel begeleid, zodat de zorgvuldigheid is gewaarborgd. Het schema van terugplaatsing behelst een periode van ongeveer zes weken, van 30 maart 2011 tot 10 mei 2011. In het traject zijn, anders dan de vader stelt, wel degelijk evaluaties ingebouwd. De moeder is van mening dat de vader meer zijn eigen belang dan het belang van de kinderen voorop stelt. Sinds eind maart 2011 wordt de moeder, in verband met de thuisplaatsing van de minderjarige, ondersteund door twee ambulante hulpverleners van de Stichting Jeugdformaat. Deze hulpverleners bezoeken de moeder ten minste tweemaal per week. De moeder meent dat zij inmiddels heeft laten zien dat zij goed in staat is alleen de zorg voor de kinderen te dragen en dat zij daarbij open staat voor elke vorm van hulpverlening of onderzoek die Jeugdzorg of zijzelf nodig acht. Ter terechtzitting heeft de moeder aanvullend verklaard dat de bezoeken en logeerpartijen van de minderjarige bij haar goed verlopen. Zij doen samen leuke dingen en daarnaast eet de minderjarige ook goed. De minderjarige heeft wel moeite met inslapen. De moeder benadrukt dat niet zij, maar het gezin met álle kinderen een kans moet krijgen.
6. De pleegmoeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de opbouw van de bezoeken aan de moeder vrij intensief vindt voor de minderjarige. Er wordt in zeer korte tijd snel gewerkt aan terugplaatsing zonder dat daarbij enige evaluatiemomenten plaatsvinden. Het is de pleegmoeder opgevallen dat de minderjarige zo goed als niets vertelt over de situatie bij de moeder (en andersom); zij lijkt haar beide (thuis)situaties heel duidelijk te scheiden. Voorts heeft de minderjarige momenteel moeite met doorslapen, hetgeen wellicht te maken heeft met spanningen. De minderjarige is nog niet op de hoogte dat zij binnenkort zal worden teruggeplaatst bij de moeder en zij gaat ervan uit dat zij na de meivakantie weer naar de school gaat waar zij nu op zit. De pleegmoeder vindt het van belang dat er goed wordt gekeken naar de hechting van de minderjarige.
7. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts mag worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 BW, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
8. Het hof is, naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing, overeenkomstig het verzoek van de vader, moet worden verlengd tot 9 september 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. Het hof komt tot dat oordeel op grond van het navolgende. De minderjarige is op 8 september 2008 uithuis geplaatst terwijl zij - met sondevoeding en klysma’s - verkeerde in medisch belastende omstandigheden, met groei- en ontwikkelproblemen als gevolg, welke werden veroorzaakt door een gebrek aan moederlijke, althans ouderlijke zorg (‘failure to thrive’). Uit de door Jeugdzorg overgelegde brief van 17 maart 2011 van de kinderarts, dr. M. Groeneweg, van het Maasstad Ziekenhuis te Rotterdam volgt dat de minderjarige sinds haar plaatsing in het pleeggezin een zeer goede psychomotorische ontwikkeling heeft doorgemaakt. De eetproblematiek waarmee de minderjarige zich initieel presenteerde is verdwenen en daarnaast is de ontwikkeling van de minderjarige inmiddels leeftijdsadequaat. Teneinde deze ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen adviseert de kinderarts, die de minderjarige sinds november 2008 onder controle heeft, de minderjarige in de huidige pleeggezinssituatie te laten verblijven. In het door Jeugdzorg overgelegde verslag d.d. 18 maart 2011 van drs. T. Pappot, klinisch ontwikkelingspsycholoog en als gedragwetenschapper verbonden aan de Stichting Jeugdformaat, wordt geadviseerd de minderjarige niet terug te plaatsen bij de moeder. Zij dient definitief te worden opgevoed door de pleegouders. Terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, zo staat vermeld in het verslag, betekent dat er wordt voorbijgegaan aan de jarenlang opgebouwde gehechtheidsrelatie tussen de minderjarige en de pleegouders. Door het terugplaatsen van de minderjarige wordt er geweld gedaan aan de eerste prioriteit voor jonge kinderen: het bevorderen en bewaken van continue, stabiele gehechtheidsrelaties. Het contact met de moeder en de twee broers (alsmede met de vader) moet echter gewaarborgd blijven met een duidelijke invulling en frequentie.
9. Gelet op bovenvermelde zeer recente en klemmende adviezen is het hof van oordeel dat de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder thans niet kan worden vervolgd, laat staan voltooid, vóórdat door Jeugdzorg gedegen onderzoek is gedaan naar de (mogelijkheden van) hechting van de minderjarige aan haar primaire steunfiguren. Gelet op de reden van de uithuisplaatsing in september 2008 is uiterste zorgvuldigheid geboden teneinde ‘hertraumatisering’ in de veilige hechting van dit nog jonge kind te voorkomen. Gedurende de hierna te beslissen termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing zal een zodanig onderzoek moeten plaatsvinden. Eerst op grond van de uitkomsten daarvan zal een oordeel kunnen worden gevormd over het perspectief waar de minderjarige verder zal opgroeien.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing ook thans nog noodzakelijk is. Het hof zal derhalve de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen tot 9 september 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. Het hof geeft tot slot Jeugdzorg in overweging de contacten die er thans zijn tussen de moeder en de minderjarige vooralsnog aan te merken als ‘omgangscontacten’ en daarbij te betrekken dat, blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep, de intensiteit daarvan mogelijk te belastend is voor de minderjarige.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en, opnieuw beschikkende:
wijst toe het inleidend verzoek van Jeugdzorg strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot: 9 september 2011;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Pannekoek-Dubois en Van Leuven, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.