ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0580

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.646/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • Bouritius
  • Van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij over minderjarigen: geschil tussen grootmoeder en Jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, staat de voogdij over drie minderjarigen centraal. De grootmoeder van de minderjarigen verzoekt om de benoeming tot voogdes, in plaats van de huidige voogdij door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De zaak is ontstaan uit een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin de raad voor de kinderbescherming werd gevraagd om de houding van de moeder ten opzichte van de grootmoeder te onderzoeken. De moeder heeft een ambivalente houding ten opzichte van de grootmoeder, maar de raad heeft geen contact kunnen krijgen met haar om dit verder te onderbouwen. De raad heeft in zijn standpunt aangegeven dat de huidige pleegzorgplaatsing voor de minderjarigen het beste is, gezien de veilige en stabiele omgeving die zij daar hebben. De grootmoeder stelt echter dat zij de voogdij nodig heeft om betrokken te blijven bij de minderjarigen en om hun belangen te behartigen. Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft de voogdij over de oudste minderjarige vernietigd en de grootmoeder benoemd tot voogdes over deze minderjarige. Voor de andere twee minderjarigen heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de huidige situatie in hun belang is. De beslissing is genomen op 1 juni 2011, waarbij het hof de belangen van de minderjarigen vooropstelt en de noodzaak van stabiliteit in hun leven benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 1 juni 2011
Zaaknummer : 200.046.646/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1813
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. A.M.B. Leerkotte te Utrecht,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. [belanghebbende] en [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [naam minderjarige 3], en
4. [belanghebbende],
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de pleegouders van [naam minderjarige 2].
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 1 september 2010, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de raad in de gelegenheid gesteld zijn stellingen omtrent de houding van de moeder ten opzichte van aan de grootmoeder op te dragen voogdij over alle drie de minderjarigen alsnog nader te onderbouwen en zich daartoe uit te laten voor 27 november 2010. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Op 25 november 2010 is bij het hof van de zijde van de raad een faxbrief ingekomen. Het hof gaat ervan uit dat Jeugdzorg, belanghebbende in deze zaak, zich herkent in hetgeen de raad in deze brief als standpunt van Jeugdzorg heeft verwoord. Het hof heeft de advocaat van de grootmoeder in de gelegenheid gesteld op deze brief schriftelijk te reageren.
Van de zijde van de advocaat van de grootmoeder is een reactie (met bijlage) ingekomen op 2 februari 2011.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de grootmoeder, inhoudende de bestreden beschikking te vernietigen voor dat deel van de beschikking dat ziet op de benoeming van Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarigen en, opnieuw beschikkende, de grootmoeder te benoemen tot voogdes over de minderjarigen en voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2. Het hof heeft in genoemde tussenbeschikking, aangezien de belangen van de minderjarigen dit vergen, de raad in de gelegenheid gesteld zijn stellingen omtrent de beweerdelijk ambivalente houding van de moeder ten opzichte van aan de grootmoeder op te dragen voogdij over de minderjarigen [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] alsnog nader te onderbouwen en zich daartoe uit te laten.
3. De raad heeft het hof per faxbrief bericht dat er geen nieuwe ‘uitspraken’ kunnen worden gedaan over de houding van de moeder ten opzichte van aan de grootmoeder op te dragen voogdij over de minderjarigen. De raad heeft, hoewel daartoe verschillende pogingen zijn ondernomen, geen contact kunnen krijgen met de moeder teneinde hierover met haar te spreken. De raad was derhalve ook niet in staat een onderzoek te verrichten naar de vraag in hoeverre de verwijten van de moeder aan het adres van de grootmoeder een belemmering vormen voor de uitoefening van de voogdij door de grootmoeder. De raad, zo blijkt voorts uit de aan het hof overgelegde faxbrief, volhardt echter in zijn eerder geformuleerde standpunt met betrekking tot de belasting van Jeugdzorg met de voogdij. De raad merkt in dat verband in het bijzonder op dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een veilige en stabiele leefomgeving hebben bij hun pleeggezinnen, waar hun de structuur wordt geboden die zij nodig hebben. De raad is daarom van mening dat hun belang het meest gediend is bij continuering van de huidige pleegzorgplaatsing. Met de belasting van de grootmoeder met de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt het signaal afgegeven dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op termijn bij de grootmoeder geplaatst zouden kunnen worden. De raad acht dit vanwege de eerder genoemde hechting in de pleeggezinnen niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Hoewel [minderjarige 1] reeds in het gezin van de grootmoeder verblijft, is de raad van mening dat het ook in zijn belang is dat Jeugdzorg belast blijft met de voogdij over hem. Dat geeft naar verwachting de minste aanleiding tot frustraties, loyaliteitsproblemen en onderlinge strijd tussen de betrokken partijen.
4. In reactie op de inhoud van de faxbrief van de raad heeft de advocaat van de grootmoeder het volgende laten weten. De moeder heeft te kennen gegeven dat zij wenst dat de grootmoeder met de voogdij over de minderjarigen wordt belast. De moeder is altijd negatief over Jeugdzorg geweest en zij wenst geen enkel contact met deze stichting. Deze houding heeft zij echter niet tegenover de grootmoeder. Hoewel er geen sprake is van regelmatig contact tussen de moeder en de grootmoeder, zal de grootmoeder (indien de moeder contact met haar opneemt) haar altijd over de minderjarigen informeren. Van een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen is en zal geen sprake zijn. De voogdij is voor de grootmoeder belangrijk. Ook al verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de pleegouders. De mogelijkheid dat er in de toekomst verandering in hun verblijfplaats komt is nooit uit te sluiten. Indien de grootmoeder met de voogdij is belast behoudt zij de mogelijkheid daarin mee te beslissen althans verzoeken te doen bij de toetsing van de uithuisplaatsing. Het is van belang dat, gelet op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de relatie tussen de grootmoeder en de minderjarigen wordt beschermd doordat de grootmoeder met de voogdij over hen wordt belast.
5. Het hof overweegt als volgt. De raad heeft, doordat de moeder voor hem onbereikbaar was, zijn eerder naar voren gebrachte stellingen omtrent de houding van de moeder ten opzichte van de voogdij over de minderjarigen niet nader kunnen onderbouwen (alsmede de gevolgen daarvan op de uitoefening van de voogdij door de grootmoeder niet verder onderzocht). Daaruit kan slechts worden opgemaakt dat ter zitting van 29 juli 2010 de bewering dat de moeder een ambivalente houding tegenover de aan de grootmoeder op te dragen voogdij heeft, is gedaan zonder dat daartoe voldoende grond aanwezig was. Naar het oordeel van het hof is voor [minderjarige 1] niet komen vast te staan dat het onderbrengen van de voogdij bij de grootmoeder niet in zijn belang is. Dat ligt echter anders voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het hof betrekt daarbij in het bijzonder dat niet in geschil is dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dit moment een veilige en stabiele leefomgeving hebben bij hun pleeggezinnen, waar hun de structuur wordt geboden die zij nodig hebben. Zoals de raad terecht opmerkt, wordt met de belasting van de grootmoeder met de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (mogelijk) het signaal afgegeven dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op termijn bij de grootmoeder geplaatst zouden kunnen worden. Dat geeft aanleiding tot onrust, zeker nu de grootmoeder van belang acht dat zij als voogd kan meebeslissen althans verzoeken kan doen in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Dat laatste staat echter haaks op de gedachte achter onderhavig ontheffingsverzoek, namelijk het creëren van rust voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft de voogdij met betrekking tot [minderjarige 1], zij het met ingang van heden, opdat aan de rechtshandelingen die Jeugdzorg heeft verricht in de periode dat zij belast was met de voogdij over de minderjarigen de rechtsgrond niet ontvalt. Het hof zal de bestreden beschikking echter bekrachtigen voor wat betreft de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
6. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de voogdij over [minderjarige 1] met ingang van heden en, in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt tot voogdes over [minderjarige 1]: [de grootmoeder];
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage voor wat betreft de minderjarige:
[naam minderjarige 1], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], en;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Bouritius en Van der Burght, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2011.