GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 13 april 2011
Zaaknummer : 200.072.891/01
Rekestnr. rechtbank : GZ VERZ 10-1378
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat mr. S.R. Markus te Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [naam rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende,
2. Stichting De Rotonde,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
3. E.G. Huising,
kantoorhoudende bij Stichting De Rotonde,
hierna te noemen: de mentor,
4. het Openbaar Ministerie,
arrondissement Rotterdam, waarvoor in het
hoger beroep in de plaats treedt:
Ressortsparket ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het openbaar ministerie.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De zoon is op 31 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 juni 2010 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
Het openbaar ministerie heeft op 26 november 2010 een verweerschrift ingediend.
De bewindvoerder heeft op 23 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de zoon:
- op 28 september 2010 een brief d.d. 27 september 2010 met bijlage;
- op 29 september 2010 een brief d.d. 28 september 2010 met bijlagen;
- op 12 november 2010 een faxbericht d.d. 17 september 2010 met bijlagen;
- op 2 maart 2011 een brief d.d. 1 maart 2011 met bijlagen;
- op 7 maart 2011 een brief d.d. 4 maart 2011 met bijlage.
De zaak is op 11 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de zoon, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de bewindvoerder: mevrouw C. de Jong en de heer S. Klein;
- de mentor.
De rechthebbende alsmede het openbaar ministerie zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en de bewindvoerder benoemd. Tevens heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en de mentor benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de benoeming van de bewindvoerder en de mentor.
2. De zoon verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, naar het hof begrijpt, hem te benoemen tot bewindvoerder over het (toekomstige) vermogen van de rechthebbende.
3. Het openbaar ministerie bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De bewindvoerder bestrijdt het beroep.
5. De zoon stelt in zijn meest verstrekkende grief dat de kantonrechter ten onrechte de Stichting De Rotonde tot bewindvoerder en E.G. Huising tot mentor van de rechthebbende heeft benoemd. Hij stelt dat hij zelf bereid en thans weer duurzaam in staat is om als bewindvoerder en mentor van de rechthebbende op te treden en dat hij daar, gelet op het verleden, ook uitstekend toe in staat is. Voorts stelt hij dat niet gebleken is dat de rechthebbende de uitdrukkelijke voorkeur voor benoeming van de bewindvoerder en de mentor heeft geuit, zodat op grond van de artikelen 1:435 lid 4 en 1:452 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de wet de voorkeur geeft aan benoeming van hemzelf als bewindvoerder en mentor, nu daartegen, naar zijn mening, ook geen bezwaren bestaan. Ter terechtzitting heeft hij bezwaar gemaakt tegen het feit dat de rechthebbende niet aanwezig is om te worden gehoord.
6. Het openbaar ministerie stelt dat geen duidelijke voorkeur van de rechthebbende voor een bepaalde bewindvoerder is komen vast te staan. Voorts stelt het openbaar ministerie dat de wettelijke voorkeur voor een benoeming tot bewindvoerder van een van de ouders, kinderen, broers of zusters niet is gevolgd door de kantonrechter, vanwege de geconstateerde financiële en relationele problemen tussen de rechthebbende en haar zoon. Het openbaar ministerie acht een dergelijke motivering voldoende als gegronde reden om van artikel 1:435 lid 4 BW af te wijken.
7. De bewindvoerder stelt onder meer dat de rechthebbende per 1 februari 2010 definitief in Verpleeghuis [naam verpleeghuis] ([adres]) is opgenomen en dat zij verklaard heeft zich daar op haar gemak te voelen en niet terug te willen gaan naar haar woning.
8. De mentor heeft, evenals de bewindvoerder, gesteld het niet in het belang van de rechthebbende te achten dat de zoon – mede gezien zijn geestelijke toestand en het dienen van zijn eigen belangen in strijd met de belangen van de rechthebbende – tot bewindvoerder en mentor wordt benoemd. De mentor en de bewindvoerder achten de rechthebbende, gezien haar geestelijke en lichamelijke toestand, niet in staat ter terechtzitting te verschijnen.
9. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij er gegronde redenen zijn die zich tegen zodanige benoeming verzetten. Op grond van lid 4 van dit artikel wordt, indien de rechthebbende niet is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd. De wet spreekt in artikel 1:435 lid 4 BW een voorkeur uit voor de te benoemen bewindvoerder, doch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de rechter vrij staat om hiervan af te wijken bij gebleken bezwaren tegen benoeming van de wettelijk preferente bewindvoerder.
10. Het hof ziet geen aanleiding de rechthebbende alsnog te horen. De mentor heeft onweersproken gesteld dat de rechthebbende in deze procedure – tijdelijk – is bijgestaan door een advocaat, Zij heeft in eerste aanleg een verklaring afgelegd, waarop het hof acht slaat. Uit deze verklaring blijkt niet dat de rechthebbende een voorkeur heeft voor een bepaalde bewindvoerder en mentor. Het hof acht zich daarmee voldoende voorgelicht. De rechthebbende heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de rechthebbende geen bezwaar heeft tegen de gegeven beschikking van de rechtbank en de benoeming van de betreffende bewindvoerder en mentor.
11. Het hof overweegt voorts als volgt. De kantonrechter heeft overeenkomstig het verzoek van de officier van justitie de Stichting de Rotonde tot bewindvoerder benoemd en voorts E.G. Huising tot mentor. Uit de bestreden beschikking leidt het hof af dat er bezwaren bestonden tegen benoeming van de zoon, onder meer nu deze zonder toestemming van de rechthebbende een groot geldbedrag van haar rekening heeft opgenomen, zonder dat duidelijk is waaraan dat geld is besteed. Deze bezwaren zijn naar het oordeel van het hof voldoende om af te wijken van de wettelijke voorkeur als bedoeld in artikel 1:435 lid 4 BW. In hoger beroep heeft de zoon weliswaar, met een door de rechthebbende ondertekende verklaring onderbouwd, gesteld dat de rechthebbende hem toestemming heeft gegeven voor de opname van al het geld van haar rekening, maar de zoon heeft erkend dat hij de betreffende verklaring heeft opgesteld. De zoon kon geen aannemelijke verklaring geven voor de wijze waarop de opname – in kleine gedeeltes in korte tijd – is geschied en het doel van de opname. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof voorts niet gebleken dat de zoon voldoende inzicht heeft in de medische conditie van de rechthebbende en de zorg die zij nodig heeft. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht is afgeweken van de wettelijke voorkeur bij de benoeming van de bewindvoerder en mentor. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
12. Hetgeen overigens naar voren is gebracht behoeft geen bespreking meer nu dit niet leidt tot een ander oordeel.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Labohm en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2011.