Rolnummer: 22-004477-09
Parketnummer: 10-996584-08
Datum uitspraak: 2 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van
21 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 20 september 2010 en 19 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen dagen hechtenis en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en beslag als in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 22 november 2008, te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst,
te weten (een) grote hoeveelhe(i)d(en) en/of(een) partij(en) kleding en/of schoenen en/of parfum en/of andere goederen
welke (telkens) valselijk was/waren voorzien van de/het (woord- en/of beeld)merk(en) en/of van nabootsing(en) van nagenoemde merk(en) en/of van een/de handelsna(a)m(en) Armani en/of Björn Borg en/of Burberry en/of Cacharel Noa en/of Diesel en/of Dolce & Gabbana en/of Ed Hardy en/of Gaastra en/of G-Star RAW en/of Gucci La Martina en/of Lacoste en/of Louis Vuitton en/of MCGREGOR en/of Nike en/of Pall Mall en/of Ralph Lauren en/of Replay en/of Tommy Hilfiger en/of Van Santen en/of Yves Saint Lauren en/of (Hugo) Boss en/of
welke handelsna(a)m(en) van (een) ander(en) was/waren en/of op welk(e) merk(en) een ander(en) recht had/hadden, te weten:
Armani en/of Björn Borg Brands AB en/of Burberry Limited en/of Gado S.A.R.L. en/of Diesel S.p.A. en/of Hardy life LLC en/of X One B.V. en/of en/of L'Oreal S.A. en/of G-Star Raw Denim Kft. en/of Guccio Gucci S.p.A. en/of Quilate Servicos Lda en/of Lacoste S.A. en/of Louis Vuitton Malletier S.A. en/of Pronsac TM S.A. en/of McGregor Finance B.V. en/of The Polo/Ralph Lauren Company LP en/of Puma AG en/of Fashion Box Group S.p.A. en/of Tommy Hilfiger Licening LLC en/of Robert van Santen en/of Yves Saint Lauren en/of Hugo Boss Trade Mark Manegement GMHB & Co.KG en/of Hugo Boss Nederland B.V.,
in elk geval (telkens) (een) ander(en) dan hij, verdachte, en/of zijn verdachtes, mededader(s),
binnen Nederland heeft/hebben ingevoerd en/of heeft/hebben verkocht en/of te koop heeft/hebben aangeboden en/of heeft hebben afgeleverd en/of heeft/hebben uitgedeeld en/of in voorraad heeft/hebben gehad,
zulks terwijl verdachte en/of zijn; verdachtes, mededader(s) van het plegen van dit misdrijf zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van dit/deze misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte, overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities, bepleit dat haar cliënt ten onrechte te verstaan is gegeven dat hij moest blijven en de staande houding van de verdachte en het binnentreden -en doorzoeken- van de loods en opslagbox onrechtmatig zijn geweest, hetgeen tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van de verdachte dient te leiden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar aanleiding van een inbraakalarm naar het bedrijf [bedrijf A] zijn gegaan. Aldaar zagen de verbalisanten een roldeur van het pand opengaan en zes personen naar buiten komen. De verbalisanten hebben deze personen naar hun naam gevraagd. Eén van deze zes personen bleek te zijn de heer [medeverdachte 1]. Hij verklaarde: "ik help mijn vriend" en wees in de richting van [verdachte]. Naar het oordeel van het hof waren de verbalisanten onder deze omstandigheden bevoegd om deze personen, waaronder [verdachte], staande te houden en naar hun personalia en de reden van hun aanwezigheid bij genoemd gebouw te vragen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw in zoverre.
Uit het dossier volgt voorts dat [verdachte] desgevraagd door de verbalisanten heeft verklaard dat hij ter plaatse was omdat hij aldaar een opslagbox huurde. Het stellen van de vraag door de verbalisanten was in het kader van de staandehouding gerechtvaardigd, gelet op het onderzoek naar aanleiding van het inbraakalarm. [verdachte] heeft op de vraag van de verbalisanten of hij ([verdachte]) de opslagboxen wilden laten zien bevestigend geantwoord. Vervolgens zijn de verbalisanten achter [verdachte] aan het pand ingelopen. Aangekomen bij een opslagbox met nummer [nummer A] heeft [verdachte] de deur van die box vrijwillig met zijn eigen sleutel geopend. Het hof neemt aan dat de verbalisanten de box toen hebben betreden. Door het vrijwillig openen van de opslagbox door [verdachte] is er naar het oordeel van het hof sprake van rechtmatig betreden van die opslagbox door de politie. Niet blijkt dat de verbalisanten [verdachte] hebben gevorderd de box te openen. Het hof verwerpt derhalve ook in zoverre het verweer van de raadsvrouw.
Bij opening van de box zagen de verbalisanten in de ruimte meerdere dozen met op een aantal dozen kledingstukken verpakt in plastic liggen. Uit het dossier wordt afgeleid dat zij deze goederen zo konden zien, derhalve zonder de ruimte eerst te hebben doorzocht. De verbalisanten zagen dat in meerdere kledingstukken merktekens waren bevestigd. Deze kledingstukken waren verpakt in dozen welke niet waren voorzien van enige merkomschrijving. Op dat moment rees het vermoeden dat deze goederen zogenoemde "namaak merkgoederen" betroffen. Daarop hebben de verbalisanten aan [verdachte] medegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht en is hem de cautie gegeven. Het betreft voor dit feit een verdenking als gevolg van ontdekking op heterdaad.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat hier sprake was van een doorzoeking, de verbalisanten konden immers bij het zoekend rondkijken in de opslagbox de namaak merkgoederen op de dozen zien liggen. Gelet hierop hebben de verbalisanten hun bevoegdheden tot het rondkijken in de ruimte niet overschreden en is er in zoverre geen sprake van onrechtmatig handelen. Daaraan doet niet af dat [verdachte], nadat hij door de verbalisanten als verdachte was aangehouden en aan hem de cautie was gegeven dat hij niet tot antwoorden verplicht was, ongevraagd meedeelde: "In dit tasje zit de code om toegang te krijgen. Ik heb niets gedaan. Dit is privé, jullie mogen hier niet in kijken." Het hof verwerpt ook in zoverre het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van het betreden van de opslagboxen [nummer B], [nummer C], [nummer D] en [nummer E] overweegt het hof als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering is een opsporingsambtenaar bij ontdekking op heterdaad bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden. Tot een doorzoeking van zo'n plaats is echter slechts de (hulp)officier van justitie bevoegd (artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering).
Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten in de door de verdachte gehuurde opslagbox [nummer A] een flinke hoeveelheid kleding en schoeisel hadden gezien, voorzien van vermoedelijk valse of vervalste merken. Dit was, zoals eerder overwogen, een ontdekking op heterdaad.
Vrijwel meteen daarna werd hun bekend dat [verdachte] aldaar nog een aantal andere opslagboxen had gehuurd: [nummer B], [nummer C], [nummer D] en [nummer E]. Op grond van hun bevindingen in de eerste opslagbox ([nummer A]) konden de verbalisanten in redelijkheid aannemen dat zich ook in de andere aldaar door de verdachte gehuurde opslagboxen soortgelijke voorwerpen met vermoedelijk valse of vervalste merken zouden bevinden en waren zij gerechtigd deze opslagboxen ter inbeslagneming van die voorwerpen te betreden en vervolgens die voorwerpen in beslag te nemen. Derhalve is door de verbalisanten ook ten aanzien van de opslagboxen [nummer B], [nummer C], [nummer D] en [nummer E] rechtmatig gehandeld. De verdediging heeft overigens ten aanzien van deze boxen geen specifiek verweer gevoerd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 22 november 2008, te Rotterdam opzettelijk
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had
te weten grote hoeveelheden kleding en schoenen en parfum
welke telkens valselijk waren voorzien van de nagenoemde merken en/of handelsnamen Armani en Björn Borg en Burberry en Cacharel Noa en Diesel en Dolce & Gabbana en Ed Hardy en Gaastra en G-Star RAW en Gucci La Martina en Lacoste en Louis Vuitton en MCGREGOR en Nike en Pall Mall en Ralph Lauren en Replay en Tommy Hilfiger en Van Santen en Yves Saint Lauren en (Hugo) Boss en
welke handelsnamen van anderen waren en/of op welke merken een anderen recht hadden, te weten:
Armani en/of Björn Borg Brands AB en/of Burberry Limited en/of Gado S.A.R.L. en/of Diesel S.p.A. en/of Hardy life LLC en/of X One B.V. en/of en/of L'Oreal S.A. en/of G-Star Raw Denim Kft. en/of Guccio Gucci S.p.A. en/of Quilate Servicos Lda en/of Lacoste S.A. en/of Louis Vuitton Malletier S.A. en/of Pronsac TM S.A. en/of McGregor Finance B.V. en/of The Polo/Ralph Lauren Company LP en/of Puma AG en/of Fashion Box Group S.p.A. en/of Tommy Hilfiger Licening LLC en/of Robert van Santen en/of Yves Saint Lauren en/of Hugo Boss Trade Mark Manegement GMHB & Co.KG en/of Hugo Boss Nederland B.V.,
te koop heeft aangeboden en in voorraad heeft gehad,
zulks terwijl verdachte het plegen van dit misdrijf als bedrijf heeft uitgeoefend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl de schuldige het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een geldboete ter hoogte van 10.000,-, subsidiar 85 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het te koop aanbieden en in voorraad hebben van valse merkkleding. Niet alleen wordt met valse merkkleding de rechthebbenden van de auteursrechten op deze waren schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven, die wel aan auteursrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. De verdachte heeft bij deze activiteiten slechts oog gehad voor eigen geldelijk gewin.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur en een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 1.285,- zal worden verbeurd verklaard.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag ter hoogte van € 1.285,-, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering tot schadevergoeding Hugo Boss Trade Mark Management GmbH en Co KG
In het onderhavige strafproces heeft Hugo Boss Trade Mark Management GmbH en Co KG zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.523,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 7.523,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 6.200,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijk-verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a en 337 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 90 (negentig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt, dat een op € 5.000,00 (vijfduizend euro) bepaald gedeelte van de geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurd: geldbedrag ter hoogte van € 1.285,-.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. I.P.A. van Engelen en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Koers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2011.