ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0728

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005506-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor bedreiging en brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar voor bedreiging en brandstichting. De feiten vonden plaats op 12 februari 2010 in Schiedam, waar de verdachte zijn ex-vriendin, [slachtoffer A], met een mes heeft bedreigd en vervolgens brand heeft gesticht in haar woning. De verdachte heeft benzine verspreid en aangestoken, terwijl de tweejarige dochter van [slachtoffer A], [slachtoffer B], zich nog in de woning bevond. De brand heeft geleid tot aanzienlijke schade aan meerdere woningen en heeft levensgevaar voor omwonenden veroorzaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is van de primair tenlastegelegde feiten, maar wel van de subsidiaire tenlastelegging van bedreiging en brandstichting. De verdachte is vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer A], tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van EUR 3.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005506-10
Parketnummer: 10-811042-10
Datum uitspraak: 8 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1965,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- meermalen, althans éénmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer A];
- die [slachtoffer A] heeft geduwd tegen het (boven)lichaam waardoor zij ten val is gekomen en van de trap is gevallen;
- met beide handen, althans één hand, die [slachtoffer A] bij haar hals/keel heeft vastgegrepen en (met kracht) de keel van die [slachtoffer A] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt;
- meermalen, althans éénmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van en/of tegen de hals/keel van die [slachtoffer A];
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Schiedam [slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes althans met een scherp en/of puntig voorwerp stekende en/of zwaaiende en/of snijdende bewegingen gemaakt in de richting van en/of tegen de hals/keel van die [slachtoffer A] en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Schiedam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer A] ):
- heeft geslagen tegen het (boven)lichaam;
- heeft vastgepakt bij het lichaam en/of de haren en haar (vervolgens) heeft voortgetrokken;
- heeft geduwd tegen het (boven)lichaam waardoor die [slachtoffer A] ten val is gekomen en van de trap is gevallen; - met beide handen, althans één hand, die [slachtoffer A] bij haar hals/keel heeft vastgegrepen en (met kracht) de keel van die [slachtoffer A] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt;
- meermalen, althans éénmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt op/in de richting van de hals/keel van die [slachtoffer A] ;
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Schiedam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan [adres A], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine verspreid en/of (vervolgens) die benzine aangestoken met een brandend voorwerp in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of zich in de woning bevindende perso(o)n(en) en/of zich in de nabijheid van die woning bevindende pand(en) en/of goed(eren) en/of personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer B] ([geboortedag] 2007), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader in het vonnis is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 februari 2010 te Schiedam [slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer A] en dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga je doodmaken";
3.
hij op 12 februari 2010 te Schiedam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan [adres A], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine verspreid en vervolgens opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde benzine, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en zich in de nabijheid van die woning bevindende panden en goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 12 februari 2010 met een jerrycan benzine - welke benzine volgens zijn op 13 februari 2010 bij de politie afgelegde verklaring met water en volgens zijn ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring zowel met water als met een wasmiddel was vermengd - naar de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer A] begeven. Nadat hij die woning - die deel uitmaakt van een aan de [straat A] te Schiedam gelegen flatcomplex - was binnengedrongen en nadat hij [slachtoffer A] had bedreigd, is laatstgenoemde, met achterlating van haar tweejarige dochtertje [slachtoffer B], naar de benedenburen gevlucht. De verdachte is haar daarop gevolgd en heeft geprobeerd haar bij de buren weg te trekken om haar weer mee naar haar woning te nemen. Toen deze poging werd verijdeld, is de verdachte alleen naar de woning van [slachtoffer A] teruggekeerd, heeft aldaar in diverse vertrekken de door hem meegebrachte benzine verspreid en vervolgens brand gesticht. Toen het vuur om zich heen greep, heeft hij de woning tezamen met [slachtoffer B] verlaten.
Meerdere in het flatcomplex aanwezige personen moesten door de ontstane brand en de daarmee gepaard gaande rookontwikkeling worden geëvacueerd. De brand heeft zich via de gang van het complex verspreid, ten gevolge waarvan twee personen - een vrouw en haar dochter - hun woning niet konden verlaten en op het balkon van die woning als ratten in de val zaten. Zij moesten via een nabijgelegen balkon door de politie worden gered. Daarenboven is ten gevolge van de door de verdachte veroorzaakte brand niet alleen de woning van [slachtoffer A] nagenoeg volledig uitgebrand, maar ook de daarboven gelegen woning. Daarnaast waren twee andere woningen van het betreffende flatcomplex onbewoonbaar geworden en had een vijfde woning waterschade opgelopen.
De verdachte heeft aldus de levens van meerdere mensen, onder wie de tweejarige [slachtoffer B] en vorenbedoelde vrouw en haar dochter, op het spel gezet en bovendien aanzienlijke materiële en financiële schade veroorzaakt. Brand heeft doorgaans een enorme impact op de levens van degenen die daarvan het slachtoffer zijn geworden en vormt voor die slachtoffers doorgaans ook een dermate ernstige traumatische ervaring dat zij daar tot in lengte van jaren de psychische gevolgen van ondervinden. Het valt geenszins uit te sluiten - het is zelfs alleszins aannemelijk - dat dit ook voor meerdere bewoners van het aan de [straat A] te Schiedam gelegen flatcomplex geldt. Een en ander wordt de verdachte door het hof zwaar aangerekend.
Feiten, als onder 3 bewezen verklaard, worden in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, mede rekening houdend met artikel 57 van dat wetboek, bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal twintig jaren.
Gezien de ernst en de gevolgen van met name die onder 3 bewezen verklaarde brandstichting, kan de strafrechtelijke reactie in dezen in beginsel ook slechts uit een gevangenisstraf van aanzienlijke duur bestaan.
Dat de verdachte, zoals door zijn raadsman is aangevoerd, [slachtoffer B] - uiteindelijk, zo voegt het hof daaraan toe - in veiligheid heeft gebracht en derhalve, aldus de raadsman, niet het opzet heeft gehad anderen in levensgevaar te doen verkeren dan wel letsel toe te brengen, kan daar niet aan afdoen, noch het gegeven dat [slachtoffer B], zoals door de raadsman ook naar voren is gebracht, "op wat verschroeide haren na" ongedeerd is gebleven. Daargelaten de omstandigheid dat ook andere mensen dan [slachtoffer B] in veiligheid moesten worden gebracht en de omstandigheid dat de verdachte zich om hun veiligheid niet - ook niet uiteindelijk - heeft bekommerd, is de kern van het aan zijn adres gemaakte verwijt immers dat hij brand heeft gesticht, dat zijn opzet daarop was gericht en dat van die opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Opzet op bedoeld gevaar voor goederen en voor anderen is niet vereist en wordt de verdachte ook niet verweten.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat sprake is van zodanige omstandigheden, gelegen in de persoon van de verdachte, dat deze een mitigerende invloed op de strafmaat zouden behoren te hebben. De psycholoog en de psychiater van het Pieter Baan Centrum (PBC) hebben zich blijkens het rapport van 18 augustus 2010 onthouden van een uitspraak over de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Mogelijk is, aldus dat rapport, op 12 februari 2010 sprake geweest van een geagiteerde depressie, hoewel noch door de consultpsychiater gedurende de detentie, noch door het PBC gedurende het aldaar verrichte onderzoek aanwijzingen voor een depressief beeld zijn gevonden en de verdachte vanuit zijn procespositie zijn depressieve klachten kan hebben benadrukt. Ook een combinatie van reactieve stemmingsinstabiliteit en somberheid bij een man met narcistische en/of antisociale persoonlijkheidskenmerken of met het syndroom van Asperger is volgens de psycholoog en de psychiater van het PBC denkbaar. Maar vanwege de zeer beperkt beschikbare heteroanamnetische informatie en het feit dat de verdachte weinig zicht op onder meer zijn interne dynamiek en interpersoonlijke interacties heeft verschaft, valt ook daar geen uitsluitsel over te geven. Hoewel er aanwijzingen zijn voor afhankelijkheid dan wel misbruik van cannabis in 2009, zijn er, zo valt voorts in meergenoemd rapport te lezen, geen aanwijzingen dat er in de aanloop tot dan wel ten tijde van het thans bewezenverklaarde sprake van het gebruik van middelen is geweest.
Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat de verdachte metterdaad met een geagiteerde depressie te kampen had dan wel met een reactieve stemmingsinstabiliteit en somberheid in combinatie met narcistische en/of antisociale persoonlijkheidskenmerken of het syndroom van Asperger - hetgeen niet is vastgesteld -, dan nog behoeft dat naar het oordeel van het hof niet per definitie tot een inperking van zijn wilsvrijheid en/of keuzevrijheid op 12 februari 2010 te hebben geleid. Dat van een dergelijke inperking - in meerdere of mindere mate - sprake is geweest, is ook niet aannemelijk geworden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer A]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer A] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding - bij wijze van voorschot - van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering integraal aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van EUR 3.500,00 bij wijze van voorschot, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft zich aan het oordeel van het hof - voor het geval het onder 3 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring mocht leiden - gerefereerd.
Nu de vordering van de benadeelde partij - die betrekking heeft op vergoeding van schade die als een rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde valt aan te merken en die het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt - door of namens de verdachte niet is betwist, ligt deze voor integrale toewijzing gereed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 200,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer A]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer A] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag met rente bij wijze van voorschot tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering gemaakte kosten, begroot op EUR 200,00 (tweehonderd euro), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] een bedrag te betalen van EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J.C. van den Broek, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2011.