Rolnummer: 22-002442-10
Parketnummer: 10-820482-09
Datum uitspraak: 24 maart 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Tevens is aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 1 jaar, te verminderen met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest. Daarnaast is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van het primair tenlastegelegde ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 februari 2009 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat A], welk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, met een snelheid van ongeveer 70 km/uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur, heeft gereden en/of op of ter hoogte van een (S-)bocht heeft gereden op de rijstrook bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en/of (aldus rijdende) niet het verloop van de rijbaan heeft gevolgd en/of zijn snelheid in of bij het inrijden van die bocht niet heeft aangepast, athans gelet op de omstandigheden ter plaatse zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast en/of (het door hem bestuurde motorrijtuig zodanig heeft bediend dat hij) de controle over het door hem bestuurde voertuig is verloren, waardoor dat voertuig is gaan slippen en (uiteindelijk) tegen een lantaarnpaal tot stilstand is gekomen, waardoor een inzittende van dat motorrijtuig, genaamd [aangever], zwaar lichamelijk letsel (te weten peesletsel aan een pols en één of meer snijwonden in het gezicht), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening vande normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 februari 2009 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat A], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, met een snelheid van ongeveer 70 km/uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur, heeft gereden en/of op of ter hoogte van een (S-)bocht heeft gereden op de rijstrook bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en/of (aldus rijdende) niet het verloop van de rijbaan heeft gevolgd en/of zijn snelheid in of bij het inrijden van die bocht niet heeft aangepast en/of de controle over het door hem bestuurde voertuig is verloren, waardoor dat voertuig is gaan slippen en (uiteindelijk) tegen een lantaarnpaal tot stilstand is gekomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Weliswaar staat vast dat de verdachte de bocht heeft genomen met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan. Echter, nu de verkeersongevallenanalyse van de politie inhoudt dat onder de omstandigheid dat een auto de zogenoemde "ideale lijn" volgt bij het nemen van die bocht, hetgeen de verdachte met zijn auto heeft gedaan, er hogere snelheden dan 60 kilometer per uur kunnen worden gereden, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat de verdachte schuld aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden verweten.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 februari 2009 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat A], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur, heeft gereden en ter hoogte van een (S-)bocht heeft gereden op de rijstrook bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en aldus rijdende niet het verloop van de rijbaan heeft gevolgd en zijn snelheid bij het inrijden van die bocht niet heeft aangepast en de controle over het door hem bestuurde voertuig is verloren, waardoor dat voertuig uiteindelijk tegen een lantaarnpaal tot stilstand is gekomen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof is van oordeel dat het geheel aan bewezenverklaarde handelingen van de verdachte gevaar in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft opgeleverd, omdat hij gedurende het nemen van de bocht ook nog heeft teruggeschakeld, waardoor hij de controle over het stuur uiteindelijk heeft verloren.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met toevoeging van de wijziging van de primaire tenlastelegging in de bewezenverklaring en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidair 60 dagen hechtenis, alsmede dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, te verminderen met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 90,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 90,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 90,00 aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van EUR 90,00 (negentig euro), en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 90,00 (negentig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. C.J. van der Wilt en mr. B. Vermeulen, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2011.
Mr. B. Vermeulen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.