ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1354

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002679-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.A. Stoker-Klein
  • G.J.W. van Oven
  • M.C.R. Derkx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan moord en veroordeling voor het voorhanden hebben van munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte is vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde feiten, maar is wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van munitie. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 2 augustus 2009, waarbij het slachtoffer werd doodgeschoten. De verdachte zou de medeverdachte een vuurwapen hebben verstrekt, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze medeplichtigheid te bevestigen. De verklaringen van de medeverdachte waren inconsistent en de druk waaronder hij zijn verklaringen had afgelegd, deed twijfels rijzen over de betrouwbaarheid ervan. Het hof heeft ook gekeken naar de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het voorhanden hebben van munitie, met inachtneming van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om een zwaardere straf op te leggen, afgewezen, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002679-10
Parketnummer: 11-510464-09
Datum uitspraak: 12 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 22 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Rijnmond - gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 november 2010 en 28 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Aangezien de benadeelde partij zich niet opnieuw gevoegd heeft in hoger beroep is de vordering thans niet meer aan de orde.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij [naam medeverdachte] op of omstreeks 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade
[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft genoemde [achternaam medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op die [achternaam slachtoffer] geschoten, waardoor die [achternaam slachtoffer] op een of meerdere plaatsen in het lichaam is geraakt, tengevolge waarvan voornoemde genoemde [achternaam slachtoffer] is overleden tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 02 augustus 2009 te Maassluis en/of Pernis, gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan genoemde [achternaam medeverdachte] een vuurwapen te verstrekken;
2.
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te Pernis, gemeente Rotterdam, althans in de omgeving van Pernis, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (een pistool Crvena Zastava, type M57, kaliber: 7.62), en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere (kogel)patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2009 tot en met 05 september 2009 te Pernis, gemeente Rotterdam, voorhanden heeft gehad 50 patronen (merk: Lellier & Berlot, kaliber: .357 Magnum), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011 is door de verdediging betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat er sprake is van doelbewuste of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Daartoe is het volgende aangevoerd:
1. de medeverdachte [achternaam medeverdachte] is tijdens zijn verhoor bij de politie d.d. 22 augustus 2009 om 14:18 uur op ontoelaatbare wijze onder druk gezet om over de leverancier van het wapen te verklaren en heeft onder die druk verklaard dat hij het wapen van de verdachte heeft gekregen;
2. de processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [achternaam medeverdachte] bij de politie d.d. 22 augustus 2009 en 23 augustus 2009 bevatten op een aantal punten een onjuiste weergave van de verklaringen. Daartoe heeft de raadsman onder andere aangevoerd dat de verbalisanten uit de verklaring van [achternaam medeverdachte] d.d.
22 augustus 2009 hebben weggelaten dat hij tegen de verdachte zei "ik ga hem niet doodmaken, ik ga hem alleen bedreigen".
Het hof overweegt met betrekking tot de hierboven besproken verweren als volgt:
1. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011 is de audio-opname van het politieverhoor van medeverdachte [naam medeverdachte] d.d. 22 augustus 2009 te 14:18 uur door het hof bekeken. Het hof heeft geconstateerd dat door de verbalisanten tegen [achternaam medeverdachte] is gezegd: "Het is voor de [familie slachtoffer] belangrijker te weten wie jou het vuurwapen heeft geleverd dan het feit dat jij hun broer hebt doodgeschoten (...) Mits jij de waarheid vertelt, kunnen ze dat accepteren", "straffen doet de Nederlandse overheid" en dat de [familie slachtoffer] tegen de verbalisanten heeft gezegd "als de waarheid boven water komt laten we het aan jullie over. Alleen als de waarheid boven water komt". Uit voormelde delen van het verhoor noch uit overige delen van het verhoor leidt het hof af dat [achternaam medeverdachte] heeft verklaard over de leverancier van het wapen omdat de verbalisanten dreigden met wraak van de [familie slachtoffer]. Het hof constateert dat er tijdens het verhoor weliswaar sprake is geweest van enige druk om te verklaren, doch dat deze druk niet zodanig was dat dit de betrouwbaarheid van de verklaring van [achternaam medeverdachte] raakt;
2. het hof heeft aan de hand van de audio-opnames van het verhoor van [achternaam medeverdachte] d.d. 22 augustus 2009 te 14:18 uur vastgesteld dat het proces-verbaal dat is opgemaakt van dit verhoor geen letterlijke weergave maar een zakelijke weergave betreft van hetgeen door [achternaam medeverdachte is verklaard waarbij een onderdeel terugkomt in de verklaring van 23 augustus 2009. Het hof merkt in dit verband op dat verbalisanten in een proces-verbaal een zakelijke weergave mogen geven en dat, zo er al sprake zou zijn van een verzuim, gelet op de Schutznorm aan de verdachte geen beroep toekomt op schending van rechtsnormen voor zover deze normen jegens een ander dan de verdachte zijn geschonden. Anders dan door de raadsman is betoogd is door het jegens medeverdachte [achternaam medeverdachte] begane verzuim, voor zover daarvan al sprake zou zijn, naar het oordeel van het hof geen inbreuk gemaakt op de rechtens te beschermen belangen van de verdachte.
Verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting verklaringen medeverdachte [achternaam medeverdachte]
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011 is door de verdediging betoogd dat de verklaring van medeverdachte [achternaam medeverdachte] afgelegd bij de politie d.d. 22 augustus 2009 en de daarop volgende verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat:
1. de medeverdachte [achternaam medeverdachte] tijdens zijn verhoor bij de politie d.d. 22 augustus 2009 om 14:18 uur op ontoelaatbare wijze onder druk is gezet om over een leverancier van het wapen te verklaren en onder die druk heeft verklaard dat hij het wapen van de verdachte heeft gekregen (zie tevens hierboven onder het kopje 'ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging');
2. de medeverdachte [achternaam medeverdachte] wisselend en onbetrouwbaar heeft verklaard met betrekking tot de levering van het wapen;
3. de verklaringen van medeverdachte [achternaam medeverdachte] afgelegd bij de politie niet kunnen meewegen voor het bewijs aangezien de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
Het hof overweegt met betrekking tot de hierboven besproken verweren als volgt:
1. zoals hierboven onder het kopje 'ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging' is weergegeven, heeft het hof geconstateerd dat er tijdens het verhoor van [achternaam medeverdachte] d.d. 22 augustus 2009 weliswaar sprake is geweest van enige druk om te verklaren, doch dat deze druk niet zodanig was dat dit van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van de verklaring. Het hof zal de verklaring van [achternaam medeverdachte] d.d. 22 augustus 2009 en de daaropvolgende verklaringen derhalve niet op grond dáárvan uitsluiten van het bewijs;
2. het hof verwijst voor de beslissing op het verweer tot bewijsuitsluiting met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [achternaam medeverdachte] afgelegd bij de politie naar hetgeen dat wordt besproken onder het kopje 'vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde';
3. ten aanzien van het ondervragingsrecht is het hof van oordeel dat de verdediging in de gelegenheid is geweest dit recht uit te oefenen nu [achternaam medeverdachte] is gehoord als getuige in de zaak tegen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011. Dat [achternaam medeverdachte] zich tijdens dit verhoor heeft beroepen op zijn verschoningsrecht laat het ondervragingsrecht op zich onverlet. Het hof is dan ook van oordeel dat dit verweer niet dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [achternaam medeverdachte].
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Uit het dossier alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011 is gebleken dat medeverdachte [achternaam medeverdachte] in de nacht van 1 op 2 augustus 2009 met diverse mensen telefonisch contact heeft gezocht en op zoek is geweest naar een wapen. Op een gegeven moment heeft hij de verdachte gebeld, waarbij een afspraak is gemaakt om elkaar te ontmoeten. Die ontmoeting heeft plaatsgevonden in de vroege morgen, waarna [achternaam medeverdachte] is vertrokken naar het pand aan [adres bedrijfspand] en dit in brand heeft gestoken. Vervolgens is hij naar het slachtoffer gereden en heeft laatstgenoemde doodgeschoten. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie d.d. 6 en 7 september 2009 verklaard dat hij [achternaam medeverdachte] inderdaad in de nacht van 2 augustus 2009 heeft ontmoet maar ontkent hem een wapen te hebben gegeven. Wel zou hij hem toen een geldbedrag van € 3.000,- hebben overhandigd. Vervolgens heeft hij zich bij de politie en de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen. Eerstgenoemde verklaring heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 8 april 2010 alsmede ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011 herhaald.
Medeverdachte [achternaam medeverdachte] heeft bij de politie verklaringen afgelegd d.d. 21, 22, 23 en 25 augustus 2009. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat hij het vuurwapen uit het pand aan [adres bedrijfspand] heeft gepakt. Later luidt zijn verklaring dat het vuurwapen van de verdachte afkomstig is. [achternaam medeverdachte] is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 juni 2011 als getuige gehoord in de zaak tegen de verdachte. Tijdens dit verhoor heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen.
Het hof is van oordeel dat enerzijds de verklaring van de verdachte dat hij die nacht een ontmoeting met [achternaam medeverdachte] heeft gehad om hem geld te geven - welk geld hij hem niet verschuldigd was - vragen oproept, en anderzijds dat [achternaam medeverdachte] bij de politie op een cruciaal punt, te weten de levering van het wapen en hetgeen daarbij door hem tegen de verdachte zou zijn gezegd, wisselend heeft verklaard waardoor de betrouwbaarheid daarvan in het geding komt. De omstandigheid dat [achternaam medeverdachte] zich als getuige in de zaak van de verdachte in belangrijke mate op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en derhalve tijdens de behandeling van de zaak van de verdachte in hoger beroep geen inzicht heeft gegeven in het gebeuren, maakt dat voor het hof niet met zekerheid is vast te stellen hoe [achternaam medeverdachte] precies aan het wapen is gekomen. Behalve de politieverklaringen van [achternaam medeverdachte] is in het dossier geen enkel bewijs voorhanden voor de levering van het wapen door de verdachte. De verklaring van [getuige] afgelegd bij de politie d.d. 9 september 2009, waarin hij heeft verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat [achternaam medeverdachte] hem, verdachte, om een vuurwapen had gevraagd, heeft geen zelfstandige betekenis. Hoewel het hof het opmerkelijk acht dat [achternaam medeverdachte], op zoek naar een wapen, na de ontmoeting met de verdachte en een tussenstop bij het pand aan [adres bedrijfspand] direct door is gereden naar het huis van het slachtoffer alwaar hij het slachtoffer heeft doodgeschoten, biedt het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan moord dan wel het voorhanden hebben van een vuurwapen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 01 juli 2009 tot en met 05 september 2009 te Pernis, gemeente Rotterdam, voorhanden heeft gehad 50 patronen (merk: Lellier & Berlot, kaliber: .357 Magnum), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, soms met ingrijpende gevolgen, en veroorzaken dan veelal gevaar en ernstige gevoelens van onveiligheid. Ook komen regelmatig ongelukken voor bij het hanteren van vuurwapens. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en derhalve ook munitie.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. G.J.W. van Oven en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2011.
Mr. M.C.R. Derkx is buiten staat dit arrest te ondertekenen.