ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1562

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.168.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en contactregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke uitoefening van gezag en de contactregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 27 januari 2011 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2010, waarin werd bepaald dat het gezag over de minderjarige gezamenlijk aan beide ouders toekwam en dat de minderjarige bij de vader zou verblijven volgens een specifieke regeling. De moeder verzocht tevens om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking, omdat zij meende dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en de minderjarige onder druk stond. De vader, verweerder in hoger beroep, betwistte de noodzaak van schorsing en stelde dat de moeder de omgangsregeling had gefrustreerd.

Het hof overwoog dat bij de beoordeling van het verzoek tot schorsing de belangen van beide partijen tegen elkaar moesten worden afgewogen. Het hof concludeerde dat de moeder geen feiten had aangedragen die de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad rechtvaardigden. Het belang van de vader bij directe uitvoering van de beschikking woog zwaarder, omdat het contact tussen de vader en de minderjarige essentieel was voor het herstel van de relatie. Het hof wees het verzoek van de moeder af, met de overweging dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad bedoeld is om de gerechtigde niet te laten wachten op hetgeen hem toekomt. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het hof de noodzaak van een stabiele en regelmatige contactregeling benadrukte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 maart 2011
Zaaknummer : 200.081.168/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-5986
[moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.C.V.J. van Leur te Delft,
tegen
[vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.E. Lof te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 27 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
27 oktober 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, bekend bij het hof onder zaaknummer 200.081.164/01, en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.081.168/01 (de onderhavige zaak).
De vader heeft op 21 februari 2011 een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
De moeder heeft op 22 februari 2011 het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 1 september 2010 overgelegd.
De zaak is op 23 februari 2011 mondeling behandeld, doch uitsluitend wat betreft het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van 27 oktober 2010.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 18 februari 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij laatstgenoemde beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald - uitvoerbaar bij voorraad - dat met ingang van 27 oktober 2010 aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de na te noemen minderjarige. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarige bij de vader zal zijn:
tot 1 december 2010:
- eenmaal per vier weken op zondag van 12.00 uur tot 16.00 uur;
van 1 december 2010 tot 1 februari 2011:
- eenmaal per twee weken op zondag van 12.00 uur tot 16.00 uur;
van 1 februari 2011 tot 1 april 2011:
- eenmaal per twee weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
van 1 april 2011 tot 1 mei 2011:
- van zaterdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur;
van 1 mei 2011 tot 1 juli 2011:
- eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
vanaf 1 september 2011:
- eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur;
alsmede vanaf 1 september 2011 de helft van de vakanties en de feestdagen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESCHIKKING VAN 27 OKTOBER 2010
1. In geschil is de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 27 oktober 2010 met betrekking tot het gezamenlijk gezag en de regeling van het contact tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt het hof de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking voor de duur van deze appelprocedure te schorsen.
3. De vader verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen.
4. De moeder stelt dat zij belang heeft bij een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking aangezien de communicatie tussen de beide ouders zeer slecht is en daardoor de gezamenlijke uitoefening van het gezag en de uitvoering van de zorgregeling onmogelijk zijn gebleken. De minderjarige voelt zich onder druk gezet en wordt boos als hij alleen naar zijn vader moet. De vader heeft hier te weinig oog voor en wil te snel teveel. Wanneer de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst, kan er in het belang van de minderjarige rust gecreëerd worden tot over enkele maanden de hoofdzaak kan worden behandeld. Gelet op de ernstige communicatieproblemen heeft de moeder de uitvoering van de zorgregeling reeds opgeschort.
5. De vader stelt dat de moeder niet onderbouwt waarom het gezamenlijk gezag het belang van de minderjarige schaadt en waarom de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet uitvoerbaar zou zijn. De door de moeder gestelde slechte communicatie wordt veroorzaakt door het stelselmatig frustreren van de communicatie door de moeder alsmede door het feit dat de moeder reeds voor de tweede maal eenzijdig de omgangsregeling heeft stopgezet. Nu de moeder de omgang heeft opgeschort en zij bovendien vooralsnog geen enkele uitvoering heeft gegeven aan het gezamenlijke gezag over de minderjarige heeft de moeder geen belang bij haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. De vader stelt dat in de bodemzaak reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij is overwogen dat het belang van de minderjarige niet wordt geschaad bij een gezamenlijke gezagsuitoefening en omgang met de vader. Op 22 februari 2011 heeft een kort geding plaatsgevonden waarbij de vader de nakoming heeft gevorderd. De kortgedingrechter heeft ter zitting geoordeeld dat het gedrag van de moeder niet toelaatbaar is, aldus de vader.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een incidenteel verzoek strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een rechterlijke beslissing de belangen van ieder der partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de schorsing verzoekt (in dit geval de moeder), bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan dat van de andere partij (in dit geval de vader) bij directe uitvoering van de bestreden beschikking, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid daarvan. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel, het hoger beroep, dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
7. Het hof stelt voorop dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het algemeen tot doel heeft de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem – althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt. Het belang van de vader ligt hierin besloten dat hij in afwachting van de behandeling en de beslissing in de hoofdzaak in hoger beroep inbreng heeft in beslissingen omtrent de minderjarige en het contact met de minderjarige behoudt. Het belang van de moeder is daarin gelegen dat zij, door het gezag alleen uit te oefenen en door geen uitvoering te geven aan de regeling van het contact tussen de vader en de minderjarige, rust creëert ten behoeve van de minderjarige.
Gezag
8. Ten aanzien van het gezamenlijk gezag oordeelt het hof dat door de moeder geen feiten en omstandigheden zijn genoemd die ertoe zouden moeten leiden dat in het kader van de hiervoor omschreven belangenafweging het belang van de moeder bij een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad groter moet worden geacht dan het belang van de vader bij directe uitvoering van de bestreden beschikking op dit punt.
Contactregeling
9. Ten aanzien van de contactregeling overweegt het hof als volgt. Gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige is het voor een succesvolle uitvoering van een contactregeling van groot belang dat er op een regelmatige basis contact plaatsvindt tussen de vader en de minderjarige. Ondanks de weerstand die de minderjarige op dit moment laat zien, acht het hof het van belang dat de minderjarige de gelegenheid wordt geboden te wennen aan het contact met de vader. Wanneer in afwachting van de behandeling en de beslissing in de hoofdzaak in hoger beroep dit contact wordt stopgezet, wordt het proces van contactherstel doorbroken, waardoor, indien in de hoofdzaak de contactregeling zou worden gehandhaafd, uitvoering hiervan nog verder wordt bemoeilijkt. De afweging van de belangen van de vader tegenover die van de moeder in het licht van voornoemde omstandigheden brengt mee dat het hof geen aanleiding ziet de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat in de beslissing in het kort geding van 22 februari 2011 een vollediger belangenafweging zal plaatsvinden.
10. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
11. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
wijst het schorsingsverzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Bos, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011.