GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.050.499/01
Rolnummer rechtbank : 347716/KG ZA 09-1232
arrest van de familiekamer van 17 mei 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y B.V.].,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
appellante,
advocaat: mr. R.M. van der Zwan,
[de vrouw],
wonende te Noordwijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.L.J. Walhain.
HET VERLOOP VAN HET GEDING
Procesverloop in hoger beroep
1. Appellante is bij exploot van 11 november 2009 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in rechtbank te ‘s-Gravenhage, op 23 oktober 2009 tussen partijen gewezen.
2. Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
3. Op 2 maart 2010 heeft appellante, hierna ook te noemen [Y B.V.], een memorie van grieven, met producties, genomen. Zij heeft drie grieven aangevoerd en gevorderd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan appellante te restitueren al die gelden die door appellante zijn voldaan boven het bedrag van € 241.405,00, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat geïntimeerde daarmee in gebreke is, een ingegane dag voor een gehele dag gerekend, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten in beide instanties, althans met compensatie over de beide partijen in de beide instanties.
4. Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde, hierna ook te noemen [de vrouw], op 22 juni 2010 de grieven bestreden met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en appellant zal veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
5. Op 10 december 2010 zijn de zaken bepleit door der partijen advocaten.
6. [Y B.V.] heeft arrest gevraagd, waarna partijen ieder hun procesdossier aan het hof hebben overgelegd. Het arrest is uiteindelijk bepaald op heden.
7. Tegen de door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
8. Aan die feiten zij nog toegevoegd dat bij overeenkomst aangeduid als Pensioenbrief met als dagtekening 3 mei 2004 tussen [Y B.V.] en [de man] een ‘(gewijzigde) pensioentoezegging’ is geformaliseerd, welke overeenkomst naar luid van haar onderdeel 11 per 1 juni 2004 in werking is getreden en die alle eerdere pensioenovereenkomsten vervangt’.
Beoordeling van het hoger beroep
9. Met de eerste grief richt [Y B.V.] zich tegen rechtsoverweging 3.4., laatste regel, van het bestreden vonnis inhoudende dat het vorderingsrecht van [de vrouw] op [Y B.V.] tot de door haar gestelde hoogte – te weten € 310.911,-- – voldoende aannemelijk is, zodat het verstekvonnis van 3 september 2009 op dit punt in stand moet worden gelaten.
10. [Y B.V.] heeft zijn stelling onderbouwd met een berekening van de waarde van de pensioenvoorziening per 31 december 2009. De aan die berekening ten grondslag liggende stukken ontbreken daarbij. Bij akte heeft [Y B.V.] vervolgens nog enkele berekeningen over de jaren 2005 tot en met 2009 in het geding gebracht, ten aanzien waarvan eveneens de onderliggende stukken ontbreken. Voorts heeft [Y B.V.] als producties 4 en 5 berekeningen overgelegd die alle betrekking hebben op de pensioenvoorziening per 31 december 2009.
11. [de vrouw] heeft de berekeningen bestreden.
12. Naar het oordeel van het hof is uitgangspunt is dat bij de berekening van waarde van de pensioenvoorziening van [de vrouw] als peildatum moet worden genomen het tijdstip waarop de echtscheiding van partijen tot stand is gekomen, te weten 14 april 2005. Naar eisen van redelijkheid en billijkheid zal in het algemeen mogen worden verlangd dat de tot verevening verplichte (ex-)echtgenoot/directeur-grootaandeelhouder zorg draagt voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar. Van de andere echtgenoot kan in redelijkheid niet worden gevergd dat deze zou hebben te aanvaarden dat ook na de echtscheiding de ten behoeve van die andere echtgenoot opgebouwde pensioenreserve in de vennootschap wordt gelaten, aangezien deze vennootschap door de (ex-)echtgenoot’grootaandeelhouder wordt beheerst. De (ex-)echtgenoot/directeur-grootaandeelhouder dient er onder deze omstandigheden voor zorg te dragen dat de gehele ten behoeve van de andere (ex-)echtgenoot opgebouwde pensioenreserve aan die andere (ex-)echtgenoot wordt uitgekeerd. Zulks heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Ook de door [Y B.V.] in dit hoger beroep voorgestelde juridische splitsing op de voet van artikel 2:334a lid 3 BW heeft niet plaatsgevonden.
13. Veronderstellenderwijs al uitgaande van de juistheid van de door [Y B.V.] gevolgde systematiek van berekening van de pensioenaanspraken van [de vrouw], dan ontbreken – gelet op de gemotiveerde betwisting door [de vrouw] van de berekeningen van [Y B.V.] – de vereiste justitificatoire bescheiden die het hof van node heeft om te onderzoeken en te beoordelen of de door [Y B.V.] gemaakte berekeningen juist zijn. Nu deze bescheiden ontbreken is voor nader onderzoek – gelet op de aard van een procedure in kort geding – evenwel geen plaats. In dat kader kan vervolgens achterweg blijven van welke pensioenbrief [Y B.V.] is uitgegaan.
14. Dit een en ander leidt tot verwerping van de eerste grief.
15. De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in diens vonnis van 23 oktober 2009 dat boven het aan [de vrouw] te betalen bedrag ter verevening van de pensioenrechten, tevens de wettelijke rente dient te worden voldaan vanaf 14 april 2005.
16. [Y B.V.] voert daartoe aan dat ‘in de afstorting van de mee te geven pensioenrechten van [de vrouw] (..) tevens de rente factor automatisch [is] verdisconteerd’ en zij verwijst naar de als productie 2 bij de memorie van grieven bijgevoegde bijlage.
17. Terecht voert [de vrouw] ten verwere daartegen aan dat op grond van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 juni 2006 haar ouderdomspensioen met ingang van 14 april 2005 zal worden verrekend.
18. Naar het oordeel van het hof heeft [de vrouw] per de datum van ontbinding van het huwelijk recht op verevening van de pensioenrechten. Nu in de waarde van de pensioenaanspraken die aan [de vrouw] per die datum toekomen geen rente is verdisconteerd, is terecht door de voorzieningenrechter geoordeeld dat zulks alsnog dient plaats te vinden. Van enige vorm van ‘dubbelop’ – zoals door [Y B.V.] nog is aangevoerd – is dan ook geen sprake.
19. Mitsdien is ook de tweede grief tevergeefs voorgesteld.
20. Met de derde grief bestrijdt [Y B.V.] de veroordeling door de voorzieningenrechter in de kosten van het geding, op de grond dat de door [de vrouw] ingestelde vordering ‘onjuist c.q. te hoog was alsmede dat de door [de vrouw] gevorderde wettelijke rente door de Voorzieningenrechter niet toegewezen had mogen worden’.
21. Gelet op de overwegingen van het hof ten aanzien van de grieven 1 en 2 en het daaruit voortvloeiende oordeel hierna, treft ook deze grief geen doel.
Recapitulatie en kostenveroordeling
22. Nu alle door [Y B.V.] aangevoerde grieven zijn verworpen, moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd en dient [Y B.V.] in de kosten van dit hoger beroep te worden veroordeeld.
23. Dit leidt tot de navolgende beslissing.
- bekrachtigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- veroordeelt [Y B.V.] in de kosten van het geding, aan de zijde van [de vrouw] begroot op € 313,-- griffierechten en € 9.789,-- salaris.
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Stollenwerck en Mertens-de Jong, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.