ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1628

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.780
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Stollenwerck
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter en verdeling gebruikers- en eigenaarslasten van gezamenlijk onroerend goed

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De vrouw en de man, beiden met de [x] nationaliteit, hebben een affectieve relatie gehad en een dochter gekregen. De vrouw heeft in eerste aanleg verschillende vorderingen ingesteld, waaronder de verkoop van hun gezamenlijke woning en de verdeling van de inboedel. De man heeft in zijn verweer de nietigheid van de dagvaarding ingeroepen en betwist dat de Nederlandse rechter bevoegd is, aangezien hij ten tijde van de dagvaarding in [land] woonde. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij door de fout in de dagvaarding onredelijk is benadeeld. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de man op 22 september 2009 nog woonplaats had in Nederland. De man had zijn woonplaats definitief naar [land] verlegd, wat blijkt uit correspondentie van zijn advocaat. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, behalve voor de vordering betreffende het onroerend goed in Nederland. De partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter bevoegd is voor de vordering betreffende de gezamenlijke woning. Het hof oordeelt dat de gebruikers- en eigenaarslasten van de woning voor de periode van 2 maart 2009 tot 7 september 2009 volledig voor rekening van de man komen. De vrouw heeft niet aangetoond dat de man haar € 4.500,- dient te betalen. Het hof compenseert de proceskosten in beide instanties, zodat ieder de eigen kosten draagt. Het bestreden vonnis wordt deels vernietigd, en het hof verklaart zich onbevoegd voor de overige vorderingen, behoudens die met betrekking tot het onroerend goed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer: 200.064.780/01
Zaaknummer rechtbank: 349167
arrest van de Sector Civiel recht d.d. 28 juni 2011
inzake
[de vrouw]
wonende te [gemeente],
appellante, tevens geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel appel
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. E.J. Kim-Meijer,
tegen
[de man],
wonende te [woonadres], [land],
geïntimeerde, tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellant
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. F.W. Hoff .
Het geding
Bij exploot van 1 maart 2010 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de recht¬bank ’s-Gravenhage, op 2 december 2009 bij verstek tussen de partijen gewezen, doch uit¬sluitend voorzover haar vordering onder f is afgewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft vermeld.
Op 11 mei 2010 heeft de vrouw haar memorie van grieven tevens akte overlegging producties ingediend.
Bij memorie van antwoord, tevens (voorwaardelijk) incidenteel appel (door de man memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel genoemd), genomen op 3 augustus 2010 heeft de man grieven van de vrouw bestreden, eigen grieven aangevoerd en producties overgelegd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte overlegging producties heeft de vrouw op 14 september 2010 de grieven van de man bestreden.
De vrouw heeft bij akte op 28 september 2010 nog een productie overgelegd.
De man heeft op 25 februari 2011 een antwoordakte genomen.
Op 31 januari 2011 heeft de man nadere stukken overgelegd.
Op 24 februari 2011 heeft de vrouw nadere stukken overgelegd.
Op 2 maart 2011 is de zaak namens de partijen bepleit door hun advocaat, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities.
De partijen heb¬ben arrest gevraagd op de aan het hof overgelegde dossiers.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Beide partijen hebben de [x] nationaliteit, de vrouw heeft omstreeks 2003 tevens de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Partijen hebben elkaar in 1992/1993 (in [land]) ontmoet en hadden sedertdien een affectieve relatie. Op 16 juni 1994 is hun dochter geboren.
Volgens de man woonden partijen vanaf september 1993 samen in het huis van de vrouw in [land]. Volgens de vrouw zijn partijen pas gaan samenwonen toen zij in 1997 naar Nederland zijn verhuisd.
Partijen hebben gezame[adres]woning [adres] in eigendom verkregen. De vrouw heeft in 2007 een eigen woning gekocht en in eigendom verkregen aan de [adres 1].
Beide partijen hebben bezittingen in [land]; zij zijn nimmer met elkaar gehuwd.
De man is in augustus/september 2009 afgereisd naar [land].
2. De vrouw heeft in het onderhavige geschil in eerste aanleg op 22 september 2009 de dagvaarding van de man doen uitbrenge[adres] adres [adres].
3. De vrouw heeft in eerste aanleg ondermeer gevorderd
a de man te veroordelen om onder begeleiding van de rechtbank mee te werken aan de (financiële) afwikkeling van de gevolgen van hun uiteengaan;
b,d de man te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de gemeenschappelijke woning, met een daarmee samenhangende verrekening
c de man te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de inboedel van de gemeenschappelijke woning
e de man te veroordelen bepaalde [x] munten aan de vrouw terug te geven
f dat de rechtbank voor recht verklaart dat alle privé bezittingen en pensioenrechten van de vrouw respectievelijk de man aan haar respectievelijk hem worden toegescheiden
4. De rechtbank heeft in het bestreden arrest de vorderingen onder b, c, d en e toegewezen en de vorderingen onder a en f afgewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
5. De man stelt dat de dagvaarding in eerste aanleg nietig is en vordert in primair en incidenteel appel:
--primair: dat het hof zich onbevoegd verklaart voor wat betreft de vorderingen van de vrouw,
subsidiair: de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar dit te ontzeggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep,
meer subsidiair: -kort gezegd- te bepalen dat het [x] recht van toepassing is op de verdeling/verrekening van de bezittingen van partijen,
--het bestreden vonnis te vernietigen en de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de verkoop van het gezamenlijke[adres]egen aan de [adres] en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
De man vordert voorts in voorwaardelijk incidenteel appel de Nederlandse rechter onbevoegd te verklaren ten aanzien van de veroordeling van de man betreffende de verdeling van de inboedel, de betaling van een bedrag van € 4.500,- aan de vrouw en de teruggave aan de vrouw van bepaalde munten, op straffe van een dwangsom.
Nietigheid dagvaarding
5. De man zich beroept op de nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg nu daarin niet zijn juiste woonplaats is vermeld. Het hof gaat hieraan voorbij nu de man naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft gesteld om te oordelen dat hij door de fout in de dagvaarding onredelijk is benadeeld.
Bevoegdheid
6. De man werpt primair de exceptie van onbevoegdheid op en stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is in het onderhavige geschil –behoudens voor zover dit de gemeenschappelijke woning van partijen betreft-, nu hij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in [land] woonde. Door de man is een kopie overgelegd van zijn ticket waaruit blijkt dat hij op 28 augustus 2009 van Amsterdam naar [land] is vertrokken.
De vrouw heeft een groot aantal omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat de man op 22 september 2009 nog woonplaats had in Nederland, althans nog niet definitief naar [land] was vertrokken, zodat de Nederlandse rechter wel bevoegd was. Uit het door haar overgelegde uittreksel uit de basisadministratie blijkt dat de man daar eerst op 13 oktober 2009 is uitgeschreven. Volgens de vrouw was op 22 september in het geheel niet duidelijk - noch voor haar, noch voor zijn werkgever- of het vertrek van de man naar [land] definitief was.
7. Het hof volgt de vrouw niet. Uit de door de man overgelegde brief van 7 september 2009, van de advocaat van de man, gericht aan de advocaat van de vrouw, blijkt duidelijk dat de man definitief was vertrokken. Immers in die brief laat de advocaat onder meer weten:
- dat de man is vertrokken naar [land], en dat hij daar de echtscheidingsprocedure wenst voort te zetten,
- dat hij er van uit gaat dat de vrouw der partijen dochter niet zal tegenhouden vakantie bij de man in [land] door te brengen
- dat de inboedelgoederen die de vrouw en der partijen dochter wilden hebben in het huis zijn achtegelaten en
- dat hij voorstelt de gezamenlijke woning aan het [adres] te verkopen met verdeling bij helfte van de opbrengst.
De vrouw was er derhalve van op de hoogte dat de man niet alleen de wil had zijn woonplaats in Nederland prijs te geven, maar dat hij ook de daad bij deze wil had gevoegd door zijn woonplaats definitief van Nederland naar [land] te verleggen. Dat de man zich eerst in oktober 2009 heeft doen uitschrijven uit de basisadministratie doet hier niet af. Die inschrijving levert slechts een vermoeden op, welk vermoeden moet wijken voor het vooromschreven tegenbewijs. Uit het vorenstaande blijkt eveneens dat de man op 22 september 2009 noch woonstede noch werkelijk verblijf in Nederland had.
8. Nu de man naar Nederlands recht geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie, volgt uit de artikelen 4 lid 1 en 59 EEX Verordening (onverminderd het bepaalde in artikel 22 en 23 van die Verordening) dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gebaseerd moet worden op de Nederlandse wetgeving, in het bijzonder artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). Het hof is van oordeel dat, nu de man op de dag van de dagvaarding in eerste aanleg naar Nederlands recht geen woonplaats in Nederland had, terwijl zich ook niet de omstandigheden genoemd in artikel 9 Rv voordoen, de Nederlandse rechter –behoudens voor wat betreft het in Nederland liggende onroerend goed- te dezer zake geen rechtsmacht of internationale bevoegdheid heeft.
Onroerend goed [adres]
9. De partijen zijn het er over eens dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is kennis te nemen van de vordering betreffende het onroerend goed in Nederland, zodat er op dit punt sprake is van een uitdrukkelijke forumkeuze als bedoeld in artikel 8 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Beiden vorderen over en weer de ander te veroordelen medewerking te verlenen bij de verkoop van het onroerend goed aan de [adres]. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de overwaarde van die woning bij helfte dient te worden gedeeld.
10. De vrouw heeft daarbij gevorderd de man te veroordelen alle door haar gemaakte kosten te verrekenen alvorens het restant van de overwaarde wordt gedeeld. Daarnaast heeft zij gevorderd de man te veroordelen aan haar alle door haar, over de periode van het uiteengaan van partijen tot het moment van levering van de woning, betaalde kosten voor de woning te voldoen, zijnde een bedrag van € 4.500,-.
11. De man is het niet eens met de veroordeling aan de vrouw € 4.500,- te betalen. De man stelt bereid te zijn de gebruikers- en eigenaarslasten voor de periode van 2 maart 2009 (de datum waarop de vrouw vertrok) tot 7 september 2009 (de datum waarop de man via zijn advocaat verzocht over te gaan tot verkoop van de woning) voor zijn rekening te nemen. De vrouw dient te bewijzen welke lasten zij heeft betaald, de man zal haar hiervoor compenseren. Hij is niet bereid alle lasten na 7 september 2009 te betalen. De man stelt dat het aan de vrouw te wijten is dat de woning niet is verkocht. Pas wanneer zij meewerkt aan de verkoop van de woning is hij bereid de helft van de eigenaarslasten voor zijn rekening te nemen.
12. Het hof begrijpt de stellingen van de partijen zo, dat beiden menen dat de gebruikers- en eigenaarslasten van de woning voor de periode 2 maart 2009 tot 7 september 2009 volledig voor rekening van de man komen. Voor de periode daarna lijken de standpunten van de partijen uiteen te lopen.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de man haar ter zake € 4.500,- dient te voldoen niet onderbouwd heeft, in zoverre dient het bestreden arrest te worden vernietigd. Voorts is het hof van oordeel dat niet is aangetoond dat het aan de vrouw te wijten is dat de woning nog niet is verkocht. De woning is door partijen gezamenlijk in eigendom verworven. Als uitgangspunt geldt dat voor rekening van ieder van hen de helft van de gebruikerslasten, eigenaarslasten en eventuele andere noodzakelijke lasten, in de periode 7 september 2009 tot de datum van levering van de woning, komt.
Naar het oordeel van het hof is in de stellingen van partijen onvoldoende aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
13. In het feit dat partijen ex-partners zijn ziet het hof aanleiding de proceskosten in beide instanties te compenseren, zo dat ieder de eigen kosten draagt.
14. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis -deels- moet worden vernietigd.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage op 2 december 2009 tussen partijen gewezen, behoudens voor zover de rechtbank de man heeft veroordeeld binnen twee weken na dat vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de onroerende zaak;
en opnieuw recht doende:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van partijen, met uitsluiting van die met betrekking tot het in Nederland gelegen onroerend goed: het gemeenschappelijke huis gelegen aan de [adres] [gemeente] (hierna: de onroerende zaak);
veroordeelt de vrouw binnen twee weken na dagtekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan de verkoop van onroerende zaak;
bepaalt dat de gebruikers- en eigenaarslasten betreffende de onroerende zaak voor de periode van 2 maart 2009 tot 7 september 2009 uitsluitend voor rekening van de man komen en veroordeelt de man aan de vrouw de bedragen die zij ter zake heeft betaald te vergoeden;
bepaalt dat de gebruikerslasten, eigenaarslasten en andere noodzakelijke lasten van de onroerende zaak voor het overige bij helfte voor rekening van ieder van de partijen komen en dat de overwaarde van de onroerende zaak na aftrek van deze kosten gelijkelijk tussen partijen wordt gedeeld;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pannekoek-Dubois, Stollenwerck en Van Wijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2011 in aanwezigheid van de griffier.