ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1637

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.601.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de moeder op 9 maart 2011 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2010, waarin haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen werd afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft betaald, namelijk niet binnen de vier weken na indiening van het beroepschrift. Ondanks herhaalde verzoeken aan de advocaat van de moeder om het griffierecht te voldoen, is de betaling pas op 12 mei 2011 ontvangen, wat te laat is volgens de geldende wetgeving.

Het hof heeft de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, die bepalen dat een verzoeker niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het griffierecht niet tijdig is voldaan. De advocaat van de moeder voerde aan dat zij de nota niet kon traceren, maar het hof oordeelde dat dit geen geldig excuus was voor de late betaling. De moeder had ook zelf kunnen informeren naar de hoogte van het griffierecht of een bedrag kunnen betalen op basis van de bijgevoegde tabel bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, omdat zij niet ter zitting was verschenen en geen beroep had gedaan op de hardheidsclausule. De beslissing werd genomen op 6 juli 2011, waarbij het hof ook bepaalde dat de mondelinge behandeling van de zaak op 4 augustus 2011 kwam te vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 6 juli 2011
Zaaknummer : 200.083.601/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-263 & F1 RK 10-2108
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 9 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 december 2010 van de rechtbank Rotterdam.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen afgewezen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 24 maart 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 6 juni 2011 een brief van 1 juni 2011;
van de zijde van de man:
- op 11 mei 2011 een brief van diezelfde datum;
- op 31 mei 2011 een brief van diezelfde datum.
Op 16 juni 2011 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof stelt vast dat de moeder het door haar verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Op 29 april 2011 en 10 mei 2011 is aan de advocaat van de moeder telefonisch verzocht alsnog het griffierecht over te maken. Op 12 mei 2011 is het griffierecht door het hof ontvangen.
2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, jo artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal lijden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3. De (advocaat van de) moeder stelt dat zij de nota griffierecht niet in haar administratie kon traceren en dat deze daarom eerst na het verstrijken van de betalingstermijn is voldaan.
4. De vader verzoekt het hof de moeder overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, jo artikel 362 Rv niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Volgens de administratie van FEZ is de nota voor het betalen van het griffierecht op 10 maart 2011 verzonden. Voor de vraag vóór wanneer de moeder het griffierecht moest betalen, is de vraag of de advocaat van de moeder de nota wel of niet heeft ontvangen, niet relevant. Vóór wanneer de moeder moest betalen, volgt namelijk uit de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz): dat is uiterlijk vier weken na indiening van het verzoekschrift (artikel 3, vierde lid, Wgbz). Deze wettelijke regeling is anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover. Als de (advocaat van) de moeder geen nota ontving en niet wist hoeveel zij moest betalen, had zij bij de griffie van het hof kunnen informeren naar de hoogte van het griffierecht of had zij het bedrag kunnen betalen dat zij zelf berekend heeft aan de hand van de tabel die als bijlage bij de Wgbz is gevoegd. In ieder geval is het niet ontvangen van een nota geen geldig excuus voor het niet tijdig betalen van het griffierecht.
7. De betaling op 12 mei 2011 is derhalve veel te laat. De vader heeft gelet daarop uitdrukkelijk verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep. De moeder is niet ter terechtzitting verschenen en heeft ook geen beroep gedaan op de hardheidsclausule. Omstandigheden als bedoeld in artikel 282a, vierde lid, Rv, dat de toepassing van artikel 282a, tweede lid, Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, zijn van de zijde van de moeder gesteld noch gebleken.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak op 4 augustus 2011 komt te vervallen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Labohm en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2011.