GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaksnummer : 200.075.902
Zaak- rolnummer rechtbank : 335802 / HA ZA 09-1342
arrest van de familiekamer d.d. 28 juni 2011
[naam man]
wonende te [gemeente],
appellant tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk
[naam vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.A. Terleth-Gerretse te [Lisse].
Bij exploot van 13 oktober 2010, houdende twee grieven, is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 juli 2010 van de recht¬bank te ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
De man heeft een memorie van grieven (met producties), tevens houdende aanvulling van eis in hoger beroep, genomen.
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de vrouw de grie¬ven bestreden. Tevens heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van één grief.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft de man de grief bestreden.
Op 27 mei 2011 is de zaak bepleit, namens de man door mr. A.A.G. Balkenende, advocaat te Katwijk, en namens de vrouw door mr. H.A. Terleth-Gerretse, advocaat te [gemeente].
Partijen hebben op 27 mei 2011 om arrest gevraagd en hebben er mee ingestemd dat het arrest wordt gewezen op het griffiedossier.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het den Hove behage te vernietigen het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage op 21 juli 2010, tussen de man als eiser in conventie, gedaagde in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, gewezen onder rolnummer 09-1342, inhoudende een eindbeslissing, voor zover het vonnis betreft de beslissingen ten aanzien van de gezamenlijke schuld aan [X BV] en ABN/AMRO bank en opnieuw rechtdoende, de in eerste aanleg door de man ingestelde vordering sub II alsnog toe te wijzen en mitsdien vast te stellen de verdeling van de na de verkoop van de gezamenlijke woning overblijvende schulden aan de ABN/AMRO bank en [X BV], in dier voege dat de helft van deze schulden aan de vrouw wordt toegedeeld en de vrouw te veroordelen de helft van de restantschuld aan de ABN/AMRO bank en aan [X BV] per de datum van de overdracht van de gezamenlijk woning voor de helft af te lossen en te betalen de helft van de aan de ABN AMRO bank en [X BV] over de restant schulden verschuldigde rentevergoeding vanaf de datum van overdracht van de gezamenlijke woning tegen een percentage van 3,8%, op straffe van een aan de man verbeurde dwangsom van
€ 500,- per dag dat de vrouw in gebreke blijft deze verplichting jegens [X BV] na te komen.
Subsidiair, met aanvulling van de eis in hoger beroep naar aanleiding van de overwegingen van de rechtbank in het vonnis in eerste aanleg, de schuld aan de man wordt toegedeeld en de vrouw te veroordelen de helft van de schuld aan de [X BV], te vermeerderen met de met [X BV] overeengekomen rente 3,8% per jaar over het bedrag vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg d.d. 3 april 2009, aan de man te betalen en met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
3. De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man, welk verweer hierna voor zoveel nodig zal worden besproken.
4. Door de vrouw wordt in incidenteel beroep gevorderd: te vernietigen het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juli 2010 met rolnummer 9-1342, voor zover het vonnis betreft de hoogte van de schuld aan [X BV] en, opnieuw rechtdoende, de eerste aanleg door de vrouw ingestelde vordering sub II toe te wijzen, in dier voege dat het restant bedrag van € 53.438,28 voor rekening van de man blijft en het overige gemeenschappelijke deel van de schuld € 36.561,72 aan de man toe te scheiden en waarbij de vrouw wordt veroordeeld tot betaling aan de man van hetgeen de man meer dan zijn aandeel (zijnde 50%) in de gezamenlijke schuld aan [X BV] heeft voldaan en nadat de man dat deel van de lening aan [X BV] dat voor zijn rekening blijft heeft voldaan, dan wel tot bedragen door het hof in goede justitie vast te stellen;
De man te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
4. Uit de toelichting die de man geeft met betrekking tot grief 1 volgt dat de man van mening is dat:
- dit een gemeenschappelijke schuld betreft die kan worden verdeeld;
- de man kan vorderen dat de vrouw rechtstreeks haar aandeel in de schuld aan de crediteur betaalt;
- de man er een belang bij heeft dat de vrouw wordt veroordeeld aan [X BV] haar aandeel in de schuld te betalen;
- de omstandigheid dat partijen gelden van [X BV] hebben geleend niet als fiscale constructie is aan te merken.
5. In zijn toelichting op grief 2 stelt de man:
- de vordering uit hoofde van overbedeling of onderbedeling is direct opeisbaar;
- door het toedelen van de schuld aan [X BV] aan de man had de rechtbank de vrouw dienen te veroordelen om de helft van die schuld rechtstreeks aan de man te betalen.
6. Door de vrouw is met betrekking tot de schuld aan [X BV] onder meer het navolgende naar voren gebracht:
- de vordering die [X BV] heeft op partijen is niet overgedragen aan de man. De man heeft derhalve geen rechtsgrond om betaling door de vrouw aan [X BV] te vorderen;
- de vrouw is van mening dat de rechtbank de schuld terecht aan [X BV] heeft toegewezen;
- de man is nooit van plan geweest om de schuld aan [X BV] af te lossen.
- indien de vrouw de helft van de schuld aan de man moet voldoen komt zij in betalingsmoeilijkheden.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen op 25 januari 2002 een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten. Door het aangaan van een overeenkomst van samenleving ontstaat niet van rechtswege een goederenrechtelijke gemeenschap.
8. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen in mede-eigendom hebben verworven een woning te [gemeente]. Er is derhalve sprake van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW.
9. Een eenvoudige gemeenschap kan geen schulden omvatten. Een schuld is geen goed en kan niet worden verdeeld. In de verdeling kan slechts de woning worden betrokken.
10. Uit het verhandelde volgt dat partijen de hiervoor genoemde onroerende zaak gefinancierd hebben met onder meer een hypothecaire geldlening. Uit de overeenkomst van geldlening volgt dat de lening door de man en de vrouw is aangegaan. In de overeenkomst van geldlening is onder meer bepaald:
De schuldenaar verklaarde schuldig te zijn aan de schuldeiser de som van
€ 100.000,-, terwijl schuldenaar bovendien verklaarde op 1 april 2004 ter leen te hebben ontvangen een gedeelte hiervan, te weten € 90.000,- en mitsdien, zo de schuldenaar uit verschillende personen bestaat hoofdelijk, zich verbinden, één en ander onder navolgende bepalingen.
11. De schuldenaar is in het onderhavige geval de man en de vrouw. Beiden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schuld aan [X BV].
12. Het hof is van oordeel dat slechts [X BV] van de vrouw betaling kan vorderen aangezien dit volgt uit de contractuele relatie tussen alle betrokkenen. De man heeft geen titel op grond waarvan hij in het onderhavige geval betaling kan vorderen van de gelden die de vrouw als hoofdelijk schuldenaar verschuldigd is aan [X BV]. Het hof zal het hierop betrekking hebbende onderdeel van de vordering van de man derhalve afwijzen.
Onderlinge draagplicht van de schuld aan [X BV]
13. In het incidenteel appel heeft de vrouw gesteld dat de lening van [X BV] van
€ 90.000,- slechts voor een deel ten behoeve van de woning te [gemeente] is aangewend. De vrouw stelt dat slechts een bedrag van € 36.561,72 voor de woning is gebruikt en een bedrag van
€ 53.438,28 is gestort op de rekening van de man. De vrouw stelt dat de man geen facturen en betaalbewijzen in het geding heeft gebracht met betrekking tot het bedrag van
€ 53.438,28. De vrouw heeft tijdens het pleidooi gesteld dat de woning niet is verbouwd en dat de traplift is betaald door de fiscus. In de visie van de vrouw is het huis alleen geschilderd. De man heeft in de visie van de vrouw niet bewezen dat hij het bedrag van
€ 53.438,28 heeft aangewend voor de gemeenschappelijke woning.
14. De man stelt dat hij in eerste aanleg een overzicht van de uitgaven, waarvoor het bedrag van € 53.438,28 is aangewend, in het geding heeft gebracht. De man is van mening dat de vrouw haar stelling dat hij de gelden voor privégebruik heeft aangewend onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft onvoldoende gesteld met welke middelen dan de inrichtingskosten zijn betaald. De bewijsstukken van alle bestedingen zijn wel voorhanden doch betreffen een enorme stapel stukken; het vermenigvuldigen daarvan gaat gepaard met veel moeite en kosten. De man kiest er voor de bewijsstukken nu niet in het geding te brengen doch in dat kader het navolgende bewijsaanbod te doen. De man biedt, onder protest tot gehoudenheid daartoe, aan te bewijzen dat de € 53.438,28 aangewend is voor gezamenlijke doeleinden en gezamenlijke kosten door middel van het overleggen van alle bewijsstukken, waaruit blijkt dat de lijst bij brief d.d. 7 mei 2010 blijkende uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan. Tijdens het pleidooi heeft de man nogmaals gesteld dat het hem te ver ging om het pakket stukken in het geding te brengen.
15. Het hof overweegt als volgt. Onbetwist is dat een bedrag van € 53.438,28 op de rekening van de man is gestort. Door de man wordt erkend dat een bedrag van € 53.438,28 is overgehouden voor de gezamenlijke kosten die verband hielden met de aankoop van de woning. Nu vaststaat dat het geld op de rekening van de man is gestort en de vrouw betwist dat deze gelden zijn aanwend voor de gemeenschappelijke woning, rust op de man de bewijslast om te bewijzen dat het bedrag van € 53.438,28 ook daadwerkelijk is aangewend voor de gemeenschappelijke woning. Gezien het feit dat de vrouw in incidenteel appel de besteding van de gelden expliciet aan de orde heeft gesteld, brengt een goede procesorde met zich mede dat de man de schriftelijke bewijsmiddelen in het geding had moeten brengen nu hij zelf stelt dat hij daarover beschikt. De vrouw had zich dan een beeld kunnen vormen van de stelling van de man. Het feit dat de man niet de schriftelijke bewijsstukken in het geding brengt, komt voor zijn rekening en risico. Het hof ziet geen aanleiding om hem alsnog toe te laten tot het leveren van bewijs aangezien hij hiertoe rechtens al was gehouden. De grief van de vrouw treft derhalve doel.
16. Gezien het feit dat er sprake is van ex-partners acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
Gedeeltelijke vernietiging bestreden vonnis
17. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de schuld van partijen aan [X BV] aan de man wordt toegescheiden en de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van hetgeen de man meer dan zijn aandeel in de schuld aan [X BV] heeft betaald.
vernietigt het vonnis van 21 juli 2010 door de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen, voor zover daarbij is bepaald dat de schuld van partijen aan [X BV] aan de man wordt toegescheiden en de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van hetgeen de man meer dan zijn aandeel in de schuld aan [X BV] heeft betaald en in zoverre opnieuw rechtdoen¬de:
bepaalt dat de man met betrekking tot de schuld aan [X BV] in de onderlinge verhouding van partijen voor een bedrag van € 53.438,28 alleen draagplichtig is;
bepaalt dat partijen in hun onderlinge verhouding met betrekking voor het overige gedeelte van de schuld aan [X BV] gelijkelijk draagplichtig zijn;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oor¬deel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van de Poll en van der Burght en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2011 in aanwezigheid van de griffier.