ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2010

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.872-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Dusamos
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatieplicht van onderbewindgestelde alimentatieplichtige; procespositie curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatieplicht van een onderbewindgestelde vader. De moeder is op 17 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2010, waarin haar verzoek om de vader te verplichten tot betaling van € 150,- per maand per kind werd afgewezen. De vader heeft op 20 januari 2011 een verweerschrift ingediend en de zaak is op 12 mei 2011 mondeling behandeld. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader met ingang van 1 april 2010 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen moest betalen, maar dit verzoek werd afgewezen. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat de vader € 150,- per maand per kind moet betalen. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onderbewind is gesteld en dat de bewindvoerder instemde met de vertegenwoordiging van de vader in deze procedure. Het hof heeft vervolgens de draagkracht van de vader beoordeeld en vastgesteld dat hij in staat is om € 70,- per kind per maand te betalen, in plaats van het door de moeder verzochte bedrag.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de vader met ingang van 1 april 2010 € 70,- per kind per maand moet betalen aan de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft het overige in hoger beroep verzochte afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mrs. Van Dijk, Dusamos en Van Veen, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 8 juni 2011
Zaaknummer : 200.078.872.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-604
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A.M. van Leeuwen te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 17 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2010.
De vader heeft op 20 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van moeder:
- op 25 maart 2011 een brief van 24 maart 2011 met bijlage;
De zaak is op 12 mei 2011 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen bijgestaan door hun advocaten.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, het volgende stuk bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vader
- op 19 mei 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen, waaronder de brief van 17 mei 2011 van Stichting de Rotonde waarin wordt vermeld dat Stichting de Rotonde ermee instemt dat de advocaat van de vader de vader bij staat in de procedure kinderbijdrage welke de moeder aanhangig heeft gemaakt bij het gerechtshof ’s-Gravenhage.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder, om met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2005 te bepalen dat de vader met ingang van 1 april 2010 als bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal voldoen een bedrag van € 150,- per maand per kind, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen [X], geboren [in 1999] te [woonplaats], en [Y], geboren [in 2001] te [woonplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader aan de moeder met ingang van 1 april 2010 als kinderalimentatie zal voldoen een bedrag van € 150,- per maand per kind, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vader bestrijdt het beroep van de moeder en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Onderbewindstelling van de vader
4. Uit de overgelegde stukken blijkt dat bij beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam van 14 december 2004 de goederen die (zullen) toebehoren aan de man en de vrouw onder bewind zijn gesteld en dat de Stichting de Rotonde tot bewindvoerder is benoemd. De moeder heeft ter zitting gesteld dat haar bewind is opgeheven. Dit is door de vader erkend. De onderbewindstelling van de vader duurt thans nog voort.
5. Waar in deze alle goederen die aan de vader (zullen) toebehoren onder bewind zijn gesteld, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of ook kinderalimentatie tot de onder bewind gestelde goederen behoort.
Nu onderbewindstelling bescherming beoogt te bieden van meerderjarigen die ten gevolge van hun lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat zijn zelfstandig hun vermogensrechtelijke belangen waar te nemen, dient de term "goederen" niet zodanig eng/strikt te worden uitgelegd dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de beoogde bescherming. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat kinderalimentatie eveneens behoort tot de in deze (alle) onder bewind gestelde goederen.
Gelet op het feit dat de bewindvoerder ingevolge artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vader in en buiten rechte vertegenwoordigt, is de vader met ingang van de datum waarop de onderbewindstelling in werking is getreden, (in beginsel) niet meer bevoegd is om als formele procespartij op te treden. Hieruit vloeit tevens voort dat de vader niet gerechtigd was een verweerschrift in te dienen, maar dat die bevoegdheid uitsluitend nog aan de bewindvoerder toekwam. Immers, uit de strekking van de onderbewindstelling vloeit voort dat de bewindvoerder degene is die dient af te wegen en te beslissen of en zo ja op welke wijze de vermogensrechtelijke belangen het best gediend worden, waartoe ook behoort de beslissing of een verweerschrift moet worden ingediend naar aanleiding van een beroepschrift met betrekking tot kinderalimentatie.
6. Nu de bewindvoerder bij brief van 17 mei 2011 (alsnog) heeft ingestemd dat de advocaat van de vader de vader bijstaat in de procedure kinderbijdrage is het hof van oordeel dat voldaan is aan de vereisten vermeld in artikel 1:441 BW.
7. Het hof zal dan ook overgaan tot de (inhoudelijke) beoordeling van het hoger beroep van de moeder.
Kinderalimentatie
8. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen. Volgens de moeder heeft zij een zelfstandig recht om vaststelling van kinderalimentatie te verzoeken en heeft zij daarbij ook een belang. Dit belang is daarin gelegen dat de door de gemeente aan de moeder verleende bijstand in de toekomst kan ophouden te bestaan. De moeder verzoekt dan ook in een beschikking vast te leggen dat de vader draagkracht heeft een kinderalimentatie van € 150,- per maand per kind te voldoen.
9. Het hof stelt voorop dat de alimentatierechter niet is gebonden aan een beslissing van de gemeente of de verhaalsrechter over de omvang van de onderhoudsplicht. Het hof acht zijn beslissing leidend bij de vaststelling van een door de vader te betalen kinderalimentatie. Het hof zal dan ook moeten beoordelen in welke mate de minderjarigen behoefte hebben aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en, zo ja, of de vader draagkracht heeft om in die behoefte te voorzien.
10. Het hof zal beoordelen of de vader draagkracht heeft de door de moeder verzochte bijdrage van € 150,- per maand per kind te voldoen. Niet in geschil is dat de minderjarigen behoefte hebben aan een dergelijke bijdrage. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vader onder meer de door de vader overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen.
11. Het hof gaat daarbij aan de inkomenszijde uit van een loon volgens jaaropgaaf van
€ 26.183,- en een in het loon volgens jaaropgaaf begrepen werkgeversbijdrage in de premie Zorgverzekering van € 1.691,-. Het hof houdt rekening met de volgende, door de moeder niet betwiste, maandelijkse lasten:
- Een bijstandsnorm voor een alleenstaande en een daarbij behorend percentage van 70,
- Huurlasten van € 453,-,
- Een premie ziektekostenverzekering van € 118,-,
- Een door de werkgever/uitkeringsinstantie ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 141,-,
- Een zorgtoeslag van € 51,-,
- Kosten omgangsregeling van € 69,- en
- Overige kosten van € 93,-, zijnde de maandelijkse kosten van de onderbewindstelling.
12. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vader opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de vader draagkracht heeft een kinderalimentatie te voldoen van € 70,- per kind per maand.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen [X] en [Y] met ingang van 1 april 2010 op € 70,- per kind per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Dusamos en Van Veen bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2011.