Rolnummer: 22-005472-08
Parketnummer: 10-630118-07
Datum uitspraak: 20 juli 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans gedetineerd in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 maart 2009, 14 april 2009 en 6 juli 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 2 primair en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 1] met twee, althans één, vuurwapen(s) één of meer kogels in het hoofd en/of het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] met twee, althans één, vuurwapen(s), één of meer kogels in het hoofd en/of lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal/verduistering (van een hoeveelheid heroïne), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] met twee, althans één, vuurwapen(s), één of meer kogels in het hoofd en/of lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
primair
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 2] met twee, althans één, vuurwapen(s), één of meer kogels in de arm(en) en/of het lichaam heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] met twee, althans één, vuurwapen(s), één of meer kogels in de arm(en) en/of het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal/verduistering (van een hoeveelheid heroïne), en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] met twee, althans één, vuurwapen(s), één of meer kogels in de arm(en) en/of het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 27 april 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
20 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
hij op 27 april 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of mededader opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] met een vuurwapen kogels in het hoofd en lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een hoeveelheid heroïne en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
subsidiair
hij op 27 april 2007 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] met twee vuurwapens kogels in de armen en het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een hoeveelheid heroïne en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
3.
hij op 27 april 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 20 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde feiten gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 april 2007, omstreeks 20.17 uur, gingen verbalisanten van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond,
na een melding van de meldkamer daartoe, naar de [straat] te Rotterdam, alwaar ter hoogte van pandnummer 75 een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse gekomen zagen de verbalisanten voor het portiek van de woningen 73A tot en met D een man op de grond liggen, die later bleek te zijn het slachtoffer [slachtoffer 2]. Desgevraagd verklaarde [slachtoffer 2] dat hij was beschoten. Naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer 2], dat in een woning van het portiek waarvoor hij lag nog een tweetal slachtoffers aanwezig moest zijn, zijn verbalisanten vervolgens het portiek binnen gegaan. In het trappenhuis lagen op meerdere plaatsen bloeddruppels op de vloer. De verbalisanten zagen dat achter de voordeur van woning 73D het stoffelijk overschot van, naar later werd vastgesteld, [slachtoffer 1] lag.
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] werd in beslag genomen en op 29 april 2007 overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) te Den Haag en geïdentificeerd door middel van afgenomen vingerafdrukken en een confrontatie met de echtgenote van het slachtoffer. Op die datum werd door de arts en de patholoog-anatoom A. Maes een uit- en inwendige schouwing verricht op het stoffelijk overschot van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Daaruit bleek dat sprake was van twee inschoten en twee doorschoten aan het lichaam. De schotkanalen liepen van boven naar beneden door het lichaam. In het lichaam, in de rechterborstholte en in de rechterlong, bevonden zich nog twee kogels. Het overlijden werd zonder meer verklaard door bloedverlies en functieverlies. Geconcludeerd werd dat [slachtoffer 1] was overleden door schotletsel.
Op 1 mei 2007 werden door de forensisch arts L.L. Los bij [slachtoffer 2] diverse verwondingen aangetroffen die alle pasten bij schotverwondingen. [Slachtoffer 2] had verwondingen net onder de rechter elleboog, aan de binnenzijde van de rechter onderarm en bij de linker elleboog, ter hoogte van de rechter ribbenboog en ter hoogte van de linker ribbenboog, op de linkerbil aan de bovenzijde twee verwondingen en één net onder de bil aan de achterzijde van het linker bovenbeen. Het letsel was potentieel dodelijk. Uit later onderzoek bleek dat [slachtoffer 2] 6 schotverwondingen had. Op een röntgenfoto van de linker elleboog van [slachtoffer 2] was een kogel te zien van ongeveer 9,3 bij 17 mm. Uit onderzoek door het NFI bleek dat dit een kogel van het kaliber 9 mm Parabellum was.
Uit technisch onderzoek bleek dat in de woning aan de [straat] 73D ten minste tien keer was geschoten met een vuurwapen type pistoolmitrailleur. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren beiden geraakt door kogels die waarschijnlijk kwamen uit dezelfde loop van een 9 mm Parabellum machinepistool Uzi. [Slachtoffer 2] was mogelijk eenmaal in de woonkamer geraakt, de overige verwondingen had hij in de gang opgelopen. In de woning werden voorts twee hulzen en twee kogels van het kaliber 7,65 mm Browning aangetroffen. Gezien de plaats waar [slachtoffer 1] werd aangetroffen en de bevindingen van de sectie op het stoffelijk overschot, werd [slachtoffer 1] zeer waarschijnlijk in de gang ter hoogte van de toegangsdeur beschoten. Onderzoek door het NFI wees uit dat de kogels die [slachtoffer 1] op het bovenlichaam hadden getroffen, op een afstand van tussen de 25 en 100 cm waren afgevuurd en dat de kogels in zijn hoofd op een afstand van 50 tot 150 cm op hem waren afgevuurd. Het gescheurde shirt van [slachtoffer 1] wees bovendien op een worsteling.
Voorts staat vast dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna ook: de verkopers) voornemens waren een partij heroïne van 20 kilogram te verkopen aan de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte X] (verdachtes broer, hierna te noemen: [medeverdachte X]) en [medeverdachte Y]. [Getuige A] had de verdachte en zijn medeverdachten in contact gebracht met de verkopers. Op 27 april 2007 was de verdachte met zijn medeverdachten in een Volkswagen Jetta met kenteken [kenteken] naar de woning aan de [straat] 73D te Rotterdam gekomen. [Medeverdachte X] deed zich voor als de Engelse koper van de heroïne en heeft op enig moment de te kopen heroïne in de woning getest, in bijzijn van de verdachte, [medeverdachte Y], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [getuige A] en [getuige B]. [Getuige B] heeft de heroïne buiten de woning gebracht. Op de vloer tussen de banken in de woonkamer van deze woning werden een rol aluminiumfolie en een aardappelschilmesje met een wit heft aangetroffen. Het NFI heeft vastgesteld dat het beige poeder, aangetroffen op dit aardappelschilmesje, heroïne bevatte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, een en ander als nader omschreven in de door hem overgelegde pleitnota.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige A] (onderling) tegenstrijdig zijn en dat de verklaringen van [slachtoffer 2] niet stroken met het technisch onderzoek. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, toen [medeverdachte X] de deal wilde afblazen, [slachtoffer 1] een Uzi heeft getrokken en dat de Uzi tijdens een worsteling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte is afgegaan. De verdachte wist voorts niet dat [medeverdachte Y] een wapen bij zich had.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat er geen bewijs is voor het voorhanden hebben van een hoeveelheid van 20 kilo heroïne, en de verdachte ook niet de beschikking heeft gehad over verdovende middelen.
De verklaringen van de getuigen [getuige A], [slachtoffer 2] en [getuige B]
Door [getuige A] is op 4 december 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 27 april 2007 in de woning 73D aan de [straat] (het hof begrijpt: te Rotterdam) was met 6 personen: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], een Koerd (het hof begrijpt: [getuige B]), [bijnaam medeverdachte Y] (het hof begrijpt: [medeverdachte Y]), het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] (het hof begrijpt: de verdachte) en de Engelsman (het hof begrijpt: [medeverdachte X]). [bijnaam medeverdachte Y], het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] en de Koerd gingen naar beneden met de drugs, de anderen bleven in de woning. Even later was er gerommel aan de deur en [slachtoffer 1] liep naar de voordeur. Vervolgens kwam [bijnaam medeverdachte Y] binnen. [Getuige A] zag [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [bijnaam medeverdachte Y] en het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] met elkaar worstelen. De Engelsman liep richting de gang en vervolgens hoorde [getuige A] een knal die klonk als een schot uit een pistool. [Getuige A] dook achter de bank in de woonkamer en keek er een paar keer overheen om te zien wat er gebeurde. Hij zag [slachtoffer 2] op de grond liggen tussen de woonkamer en de gang. Het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] had een Uzi in zijn handen en richtte op [slachtoffer 2]; [getuige A] hoorde een geluid dat klonk als van een automatisch wapen. [bijnaam medeverdachte Y] en zijn broertje verlieten de woning. [Getuige A] zag [slachtoffer 2] gewond en kreunend van de pijn op de grond liggen, [slachtoffer 1] zat op zijn knieën naast de deur.
Op 30 april 2007 heeft [getuige A] bij de politie verklaard dat, nadat de verkopers en de verdachte en zijn medeverdachten over de prijs van de drugs hadden onderhandeld, de drugs door de Alawiet (het hof begrijpt: [getuige B]), [bijnaam medeverdachte Y] en het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] naar beneden werden gebracht, waarna het geld door [bijnaam medeverdachte Y] naar boven zou worden gebracht.
Op 19 juni 2007 heeft [getuige A] verklaard dat, toen [bijnaam medeverdachte Y] en zijn broertje de woning weer inkwamen, het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] een kleine zwarte rugzak bij zich had. [Getuige A] hoorde "ho ho" roepen. Daarna zag hij het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] met de gewonde Koerd (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) worstelen en hij hoorde een schot uit de richting van de gang. Het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] hield een Uzi in de linkerhand en probeerde met de andere hand de schoppende benen van de gewonde Koerd weg te duwen. [Getuige A] lag achter de bank en zag het broertje van [bijnaam medeverdachte Y] de Uzi op de gewonde Koerd richten en hij hoorde een salvo schoten. Vervolgens hoorde hij een los schot en daarna weer een salvo uit een automatisch vuurwapen. De schoten kwamen uit de richting van de voordeur.
Bij een fotoconfrontatie heeft [getuige A] de verdachte herkend als "het broertje van [bijnaam medeverdachte Y]", degene die het machinegeweer in zijn hand had.
[Slachtoffer 2] heeft op 20 juni 2007 bij de politie verklaard dat hij in de woning op de bank zat naast de Engelsman (het hof begrijpt: [medeverdachte X]) toen er op de deur werd geklopt. [Voornaam slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) liep naar de deur en zei "wat gebeurt er". [Slachtoffer 2] hoorde een enkel schot uit de richting van de deur komen. Zowel [slachtoffer 2] als de Engelsman stond op en de Engelsman pakte een Uzi uit zijn tasje. [Slachtoffer 2] hoorde een salvo uit een automatisch wapen vanuit de richting van de deur. De Engelsman richtte op [slachtoffer 2] en vuurde van links naar rechts een salvo op hem af. [Slachtoffer 2] schopte de Uzi uit handen van de Engelsman en viel daardoor op de grond. Hij probeerde de Uzi te pakken maar kon zijn armen niet meer bewegen, hij voelde pijn op zijn borst en kon moeilijk ademhalen. De Engelsman probeerde de Uzi te pakken, waarop [slachtoffer 2] in zijn richting schopte. [Slachtoffer 2] hoorde vanuit de gang opnieuw een salvo uit een automatisch wapen en voelde dat hij in zijn billen en bovenbenen werd geraakt. De grotere Surinamer (het hof begrijpt: de verdachte) had ook een Uzi vast en stond in de gang.
[Getuige B] heeft op 10 september 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de zwarte sporttas met heroïne, nadat de drugs waren getest door [medeverdachte X], op verzoek van [slachtoffer 1] uit de woning heeft meegenomen en in de Volkswagen Jetta van de verdachte en zijn medeverdachten heeft gezet. Enkele minuten nadat hij de chauffeur van de Jetta, die met een rugzak achter het stuur zat (het hof begrijpt: de verdachte), naar boven had gestuurd, hoorde hij drie keer schietgeluiden van een machinegeweer.
De verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2011 heeft de verdachte verklaard dat hij op 27 april 2007 in de woning aan de [straat] 73D te Rotterdam is geweest. Nadat [getuige B] de drugs naar beneden had gebracht, heeft de verdachte met [medeverdachte Y] in een rugtas het overeengekomen geldbedrag van € 200.000,- in de woning gebracht. Nadat het geld door [medeverdachte X] was geteld heeft de verdachte dit weer in zijn rugtas gedaan. De verdachte en zijn medeverdachten vonden dat zij te lang moesten wachten voor de drugs weer naar boven werden gebracht en wilden de deal afblazen. Toen zij weg wilden gaan, haalde [slachtoffer 1] een Uzi te voorschijn. De verdachte werd tegengehouden door [slachtoffer 2] en raakte in een worsteling met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Terwijl hij aan het vechten was met [slachtoffer 1] ging de Uzi af; hij heeft één salvo gehoord van de Uzi. [Medeverdachte X] en [medeverdachte Y] waren de woning reeds ontvlucht en [medeverdachte Y], inmiddels terug in de woning gekomen, heeft daarop twee maal met een vuurwapen op [slachtoffer 2] geschoten. Vervolgens zijn de verdachte en zijn medeverdachten met medeneming van de rugzak met geld gevlucht en in hun auto gestapt en weggereden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de medeverdachte [medeverdachte X] als getuige verklaard dat de drugs, nadat hij deze had getest, naar beneden waren gebracht en dat de verdachte en [medeverdachte Y] het overeengekomen geldbedrag in de woning hadden gebracht. [Medeverdachte X] telde het geld in de woning. Het duurde naar zijn mening te lang voor de drugs weer in de woning werden gebracht en daarom wilde hij de drugsdeal afblazen. Toen hij en zijn medeverdachten weg wilden gaan, had een Turk bij de buitendeur een vuurwapen in zijn handen. [Medeverdachte X] en [medeverdachte Y] renden naar buiten, de verdachte was nog binnen en de buitendeur viel dicht. Zij hoorden de verdachte schreeuwen en [medeverdachte Y] ging weer naar binnen. Daarna hoorde [medeverdachte X] een salvo en hij rende naar beneden. [medeverdachte Y] heeft hem verteld dat hij twee maal had geschoten op de Turk die de verdachte tegenhield.
[Medeverdachte Y] heeft op 2 juli 2010 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat, toen hij en zijn medeverdachten de drugsdeal wilden afblazen en weg wilden gaan, één van de Turken een machinegeweer in zijn handen had. [Medeverdachte Y] en [medeverdachte X] renden de woning uit, maar de verdachte werd tegengehouden omdat hij het geld had. De deur viel dicht, maar [medeverdachte Y] wist in de woning te komen. Hij zag de verdachte vechten met de Turk die een Uzi vasthield. [Medeverdachte Y] hoorde een ratelend geluid als van een machinegeweer, vervolgens schoot hij met een pistool op de man die de verdachte vasthield. Daarna is hij met de verdachte naar buiten gerend.
Ten aanzien van de geloofwaardigheid van de hierboven genoemde verklaringen overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte X] en [medeverdachte Y] enerzijds en de verklaringen van [getuige A], [slachtoffer 2] en [getuige B] anderzijds op een groot aantal punten - met name
ten aanzien van de aanloop naar de schietpartij - overeenkomen. Omtrent de toedracht van de schietpartij wijken de verklaringen echter van elkaar af. Waar de verdachte en zijn medeverdachten spreken over Turken die hen in de woning aan de [straat] met behulp van een vuurwapen van een grote som geld probeerden te beroven, spreken de andere, van Turkse of Koerdische afkomst zijnde, getuigen van een actie van de verdachte en zijn medeverdachten om een hoeveelheid van 20 kilo heroïne van hen te stelen, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten vuurwapens hebben getrokken en hebben geschoten.
Het hof acht de verklaringen van [getuige A], [slachtoffer 2] en [getuige B] ten aanzien van de toedracht van de schietpartij geloofwaardiger dan de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten, ook al zijn deze verklaringen niet op alle punten gelijkluidend.
Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten hun verklaringen, gelet op het tijdsverloop, op elkaar hebben kunnen afstemmen nu deze verklaringen eerst vier jaar na de feiten zijn afgelegd. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de verklaring van de verdachte nagenoeg volledig overeenkomt met de verklaringen van [medeverdachte X] en [medeverdachte Y].
Bovendien vinden deze verklaringen onvoldoende steun in het technisch onderzoek. De verdachte en zijn medeverdachten verklaren dat zij één salvo hebben gehoord. Uit technisch onderzoek blijkt dat het lichaam van [slachtoffer 1] inschotplaatsen heeft in het hoofd en in het bovenlichaam, en uit onderzoek van het NFI blijkt dat sprake is van verschillende schootsafstanden; dit duidt op tenminste twee salvo's. Bij [slachtoffer 2] zijn bovendien tenminste 6 schotverwondingen geconstateerd, zowel in de voorzijde als in de achterzijde van zijn lichaam. Ook de getuigen [getuige A] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij twee salvo's uit een Uzi en tevens twee losse schoten hebben gehoord.
Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en [medeverdachte Y] een geldbedrag van € 200.000,- in de woning hebben gebracht en dat dit door [medeverdachte X] op een tafel in de woonkamer is geteld. Het hof acht deze lezing van de feiten niet aannemelijk geworden, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat dit coupures van € 100 en € 200 waren, terwijl zijn broer ter zitting als getuige heeft verklaard dat het juist coupures van € 20, € 50 en € 100 waren.
De getuigen [getuige A] en [slachtoffer 2] hebben niets verklaard over het tellen van geld in de woning. Uit het technisch onderzoek blijkt bovendien niet dat zich ten tijde van de feiten een tafel in de woonkamer bevond.
Het hof acht op grond van het vorenstaande - in onderlinge samenhang bezien - de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte X] en [medeverdachte Y] omtrent de toedracht van de schietpartij ongeloofwaardig.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige A] wèl geloofwaardig zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu deze steun vinden zowel in de verklaringen van [slachtoffer 2] als in technisch bewijs. Het hof overweegt voorts dat [getuige A] en [slachtoffer 2] hun verklaringen direct na de feiten hebben afgelegd en die verklaringen dus niet op elkaar hebben kunnen afstemmen, en dat zij beiden hebben verklaard dat de verdachte met een automatisch vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat, op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, de verklaringen van de getuigen [getuige A] en [slachtoffer 2] en het aantreffen van heroïne op een in de woonkamer op de vloer aangetroffen aardappelschilmesje, vast staat dat de transactie een hoeveelheid van 20 kilo heroïne betrof. Het hof acht op grond van al het voorgaande bewezen dat [getuige B] 20 kilo heroïne in de auto van de verdachte en zijn medeverdachten heeft gezet, waarmee zij na de schietpartij zijn weggereden.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat de verdachte en [medeverdachte Y], nadat de tas met drugs in de auto van de verdachte en zijn medeverdachten was gezet, zonder geld weer de woning zijn binnengekomen met de bedoeling om met [medeverdachte X], die als "borg" in de woning was achtergebleven, en met medeneming van de drugs te vluchten. Op dat moment is de situatie uit de hand gelopen en heeft in de woning een schietpartij plaatsgevonden. Door de verdachte zijn met een Uzi tenminste twee salvo's afgevuurd op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tevens staat naar het oordeel van het hof vast, gelet op het technisch onderzoek en de verklaringen van de getuigen, alsmede de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte X] - ter terechtzitting in hoger beroep - dat [medeverdachte Y] met een vuurwapen twee schoten op [slachtoffer 2] heeft gelost. Als gevolg van het gepleegde geweld is [slachtoffer 1] overleden en bleef [slachtoffer 2] zwaar gewond achter. Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten, door met wapens te schieten op personen, op zijn minst het voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] en de mogelijke dood van [slachtoffer 2]. De verdachte heeft aldus beoogd zich het bezit van de wederrechtelijk verkregen drugs te verzekeren.
Ten aanzien van de verzoeken/verweren van de verdediging overweegt het hof het volgende.
Het verweer van de raadsman dat de eerste twee verklaringen van de verdachte in verband met Salduz-jurisprudentie van het bewijs dienen te worden uitgesloten, behoeft geen bespreking, nu deze verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Voorts wordt het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van de raadsman om een reconstructie te laten plaatsvinden evenals het verzoek [medeverdachte Y] als getuige te doen horen door het hof, als onvoldoende door de verdediging onderbouwd en bij gebreke van een daartoe gebleken noodzaak, afgewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vaststelling van de feiten en omstandigheden is er geen sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte en/of zijn mededaders, zodat het door de raadsman gedane beroep op noodweer danwel noodweerexces wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Een drugsdeal in een woning in een woonwijk in Rotterdam is dramatisch uit de hand gelopen doordat de verdachte en zijn mededaders, in plaats van te betalen voor 20 kilo heroïne, nadat deze in hun auto was geplaatst, de leveranciers van de heroïne hebben neergeschoten met een automatisch vuurwapen en een vuurwapen. Daarbij raakte één van de twee slachtoffers, [slachtoffer 1], dodelijk gewond en het andere slachtoffer, [slachtoffer 2], zwaar gewond.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer [slachtoffer 1] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast heeft de verdachte de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed aangedaan. Een dergelijk feit draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaakt daarnaast gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. De omstandigheid dat het slachtoffer [slachtoffer 2] niet aan zijn verwondingen is overleden is een gelukkige, die geenszins aan het handelen van de verdachte te danken is. Het hof rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat deze feiten zijn begaan in een flatwoning in een woonwijk.
Op grond van het dossier concludeert het hof dat de verdachte en zijn mededaders op voorhand al van plan waren de heroïne niet te betalen en in plaats daarvan een zogenaamde ripdeal te plegen.
Daarnaast heeft de verdachte zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het vervoer van een grote hoeveelheid heroïne, te weten ongeveer 20 kilo. Heroïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. Daarnaast is het gebruik ervan ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met de verdere verspreiding daarvan gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder verboden wapenbezit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Dergelijke feiten rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof zal, gelet op de relatief jeugdige leeftijd van de verdachte en de straffen die in het algemeen bij soortgelijke delicten worden opgelegd, een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is geëist.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
Feit 1
Gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij [de echtgenote van slachtoffer 1] in eerste aanleg
niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering tot schadevergoeding en deze zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is deze vordering thans niet meer aan de orde.
Feit 2
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd. Als gemachtigde van de benadeelde partij heeft mr. J.G.T. Stapelbroek-Klooken een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 3.095,-, te weten EUR 95,- ter zake van materiële schade en EUR 3.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is de vordering geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Blijkens een brief van mr. J.G.T. Stapelbroek-Klooken d.d. 30 juni 2011, wordt de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep gehandhaafd. Naar het oordeel van het hof is deze vordering thans aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 3.095,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 95,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en afwijzing van de vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen ter zake van het gevorderde bedrag van
EUR 95,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van
EUR 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof ziet - anders dan de advocaat-generaal - geen reden om dit bedrag naar beneden bij te stellen in verband met de vermeende eigen schuld van de benadeelde partij.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van in totaal EUR 3.095,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] terzake van het onder
2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 3.095,- (drieduizend vijfennegentig euro) bestaande uit EUR 95,- (vijfennegentig euro) materiële schade en EUR 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 april 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 april 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 3.095,- (drieduizend vijfennegentig euro) bestaande uit EUR 95,- (vijfennegentig euro) materiële schade en EUR 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 april 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 april 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juli 2011.