ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2470
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. Labohm
- J. Kamminga
- M. van Dijk
- Rechtspraak.nl
Waardering van onroerende goederen in het kader van opvolging binnen een agrarisch bedrijf
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardering van onroerende goederen van een agrarisch bedrijf. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H. Pelle, betwistte de waardering die door de rechtbank was vastgesteld. De geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde 1], vertegenwoordigd door mr. R.H. Dormeier, stelden dat de waardering van de onroerende goederen moest plaatsvinden op basis van de agrarische waarde, gezien de omstandigheden van de opvolging binnen het bedrijf.
Het hof oordeelde dat er vóór 1998 een recht van opvolging was ontstaan voor [geïntimeerde 1], die al jarenlang samen met zijn vader in het bedrijf werkte. Dit recht diende in de waardering te worden betrokken. Het hof verwierp de argumenten van de appellant die stelden dat de criteria van de Pachtwet van toepassing waren, en concludeerde dat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf.
Daarnaast werd de verdeling van de kosten van de deskundigen besproken. De rechtbank had bepaald dat de proceskosten gecompenseerd zouden worden, wat het hof bevestigde. Het hof concludeerde dat de bestreden vonnissen van de rechtbank dienden te worden bekrachtigd en dat de appellant in de proceskosten in hoger beroep moest worden veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van de agrarische waarde in de waardering van onroerende goederen binnen de context van opvolging in een agrarisch bedrijf, en bevestigt dat de belangen van de opvolger zwaarder wegen dan de belangen van andere deelgenoten bij een zo hoog mogelijke waardering.