ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2914

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.978
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Karakter van vergoedingen door de moeder aan de zoon: schenking of tegenprestatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een bedrag van fl. 200.000 dat door de moeder aan haar zoon is betaald, moet worden gekwalificeerd als een schenking of als een tegenprestatie voor verrichte werkzaamheden. De man, appellant in deze zaak, vorderde vernietiging van een eerder vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage en stelde dat het bedrag niet als schenking, maar als vergoeding voor werkzaamheden aan de woning van zijn overleden moeder was bedoeld. De vrouw, geïntimeerde, bestreed deze stelling en voerde aan dat de man geen bewijs had geleverd voor zijn beweringen.

Het hof overwoog dat de moeder de man en de vrouw tot haar wettelijke erfgenamen had benoemd en dat de man na de verkoop van de woning van zijn moeder een schenking van fl. 200.000 had aangegeven bij de belastingdienst. Het hof concludeerde dat de man geen deugdelijke verklaring had gegeven over de besteding van de opbrengst van de woning en dat hij deze opbrengst voor eigen doeleinden had aangewend. De man had onder andere een auto aangeschaft en het resterende bedrag op een spaarrekening gestort.

De vrouw stelde dat de man niet had aangetoond dat zijn moeder vrijelijk over de gelden kon beschikken, gezien haar medische toestand na een beroerte. Het hof oordeelde dat de man laakbaar had gehandeld en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de eerdere vonnissen van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de man werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
zaaknummer : 200.043.978
Zaaknummer rechtbank : 310631 / HA ZA 08-1500
arrest van de familiekamer 28 juni 2011
inzake
[de man],
wonende te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.M. Terpstra te Breda
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.I. van Wel te Hellevoetsluis .
Het geding
Bij exploot van 12 augustus 2009 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 3 september 2008 en 20 mei 2009 van de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft de man drie grie¬ven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de vrouw de grie¬ven bestreden.
Op 1 juni 2011 is de zaak bepleit, namens de man door mr. D.M. Terpstra, advocaat te Breda en namens de vrouw door mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis.
Partijen hebben arrest gevraagd. Partijen waren ermee akkoord dat er alleen op het dossier van de man arrest zou worden gewezen.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. De man vordert, dat het het hof moge behagen het vonnis d.d. 20 mei 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage in de procedure onder zaaknummer 310631 / HA ZA 08-1500 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- geïntimeerde alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze als ongegrond en onbewezen af te wijzen,
- geïntimeerde te veroordelen om aan appellant af te geven c.q. terug te betalen, wegens onverschuldigde betaling, een bedrag van € 117.369,54 althans zodanig bedrag als uw gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren, met vermeerdering van de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van betaling door appellant aan geïntimeerde.
2. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
3. Het hof zal de zaak per grief bespreken.
Schenking of tegenprestatie
4. In zijn eerste grief stelt de man dat het bedrag van fl. 200.000 niet een schenking was van zijn moeder aan hem, maar een vergoeding voor alle werkzaamheden die hij heeft verricht aan het huis van zijn overleden moeder. De man heeft vele jaren het onderhoud gepleegd aan het huis van partijen moeder. De man heeft bewijs van zijn stelling aangeboden.
5. Door de vrouw wordt de stelling van de man gemotiveerd bestreden. Zij voert daartoe onder meer aan:
- Het is totaal niet duidelijk welke werkzaamheden zijn verricht en welke kosten zijn gemaakt;
- De werkzaamheden moet excessief zijn geweest als daar een vergoeding van fl. 200.000 tegenover heeft gestaan;
- Verder heeft de man zelf bij de belastingdienst aangifte gedaan van schenking van de fl. 200.000.
6. Het hof overweegt als volgt. Onbestreden is dat de moeder van partijen de man en de vrouw tot haar wettelijke erfgenamen heeft benoemd. De vader van de man en de vrouw is in 1990 overleden. Na een hersenbloeding op 3 maart 1999 is de moeder van partijen opgenomen in een verzorgingshuis. Op 17 september 1999 heeft de zoon de woning van de moeder verkocht. De opbrengst van de woning was, na aftrek van kosten, fl. 435.540,30 (€ 197.639,57). Op 23 september 1999 heeft de man aangifte gedaan van een schenking van fl. 200.000 bij de belastingdienst. De totale opbrengst van het huis van de moeder van partijen is korte tijd na de verkoop overgeboekt naar de rekening van de man en zijn echtgenote. Bij het overlijden van de moeder van partijen was er van de opbrengst van de woning nagenoeg niets over. In het licht van deze feiten en omstandigheden vindt het hof de stelling van de man ongeloofwaardig dat hij het bedrag van fl. 200.000 heeft verkregen voor door hem verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten ten behoeve van de hiervoor vermelde woning. Er is voor het hof geen enkele grond aanwezig om de man toe te laten tot bewijs van zijn stelling.
Art 25 RV aanvulling van rechtsgronden
7. De man is van mening dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. De man heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank haar doorslaggevende overwegingen gestoeld heeft op de bepalingen uit het erfrecht terwijl de vrouw daarover bij dagvaarding geen enkele melding heeft gemaakt. De man had er gelet op de bewoordingen en de grondslagen van de vorderingen geen rekening mee kunnen houden met de mate waarin de rechtbank blijkens haar eindvonnis de gronden ambtshalve heeft aangevuld.
8. Door de vrouw is gesteld dat de rechter op grond van art 25 RV de rechtsgronden ambtshalve moet aanvullen. De rechtbank is niet uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. Volledigheidshalve stelt de vrouw zich in appel expliciet op het standpunt dat de man ex art 4:1132 BW (oud) gehouden is tot inbreng van de opbrengst van de woning, te vermeerderen met rente, in de nalatenschap van de moeder omdat er sprake is geweest van een schenking aan de zoon. De omvang van de nalatenschap kan worden begroot op € 234.739,09 waarin het aandeel voor de vrouw bedraagt € 117.369,54. Door de vrouw wordt betwist dat de man een bedrag van € 500 heeft voldaan met betrekking tot de uitvaart van de moeder.
9. Het hof overweegt als volgt. De rechter is in beginsel op grond van art 25 RV verplicht, ambtshalve rechtsgronden aan te vullen. Die verplichting geldt in beginsel alleen binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen zoals door de eis of het verzoek en de conclusie van het verweer en de aan een en ander ten grondslag liggende stellingen en weren van partijen is bepaald. In de inleidende dagvaarding heeft de vrouw de feiten en omstandigheden uitvoerig uiteengezet. Uit het feitelijke relaas van de dagvaarding volgt naar het oordeel van het hof dat de vrouw van mening was en is dat de opbrengst van de woning tot de nalatenschap van de moeder behoorde. In punt 38 van de inleidende dagvaarding stelt de vrouw: Hierdoor lijdt eiseres schade aangezien zij mede erfgenaam is.” In appel heeft de vrouw expliciet een beroep gedaan op inbreng conform art 4:1132 BW (oud). Hierop heeft de man bij pleidooi op kunnen reageren. In het onderhavige geval heeft de rechter niet de feiten aangevuld. Op basis van hetgeen partijen over en weer in eerste aanleg hebben verklaard heeft de rechter de grondslag van de vordering juridisch kunnen duiden. De grief treft derhalve geen doel.
Heeft de moeder over de opbrengst van het huis beschikt?
10. Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat de man van mening is dat de opbrengst van het huis ten goede is gekomen van partijen moeder.
11. Uit punt 29 van de memorie van grieven volgt dat de opbrengst van de woning als volgt is aangewend:
- De vergoeding aan de man van fl. 200.000;
- De aanschaf van de auto fl. 30.000;
- Opname door moeder fl. 40.000 in de periode van 17 september 1999 tot begin 2001;
- Opname fl. 175.000 ten behoeve van de moeder.
12. Door de vrouw is onder meer het navolgende gesteld:
- Moeder heeft in 1999 een beroerte gehad en is opgenomen in een verpleeghuis;
- Moeder wist niet hoe een pinpas werkte;
- De man heeft op geen enkele wijze bewijs overgelegd dat de moeder vrij kon beschikken over de rekening;
- De moeder was niet in staat om gelden op te nemen gezien haar medische situatie;
- Het is absurd dat een gehandicapte fl. 2.500 per maand uitgeeft terwijl zij in een verzorgingshuis zit.
- De man heeft in enkele jaren zelf de hele opbrengst van het huis opgesoupeerd.
13. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de man geen deugdelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot de besteding van de opbrengst van het huis ten bate van zijn moeder. Het hof is op basis van de gestelde feiten van oordeel dat de man de opbrengst van het huis te eigen bate heeft aangewend. Vast staat dat de man het huis heeft verkocht, vijf dagen na de verkoop een schenkingsaangifte heeft verricht van fl. 200.000, er een auto door hem is gekocht van fl. 30.000, het restant bedrag is gestort op een spaarrekening van hem en zijn vrouw. Gezien vorenstaande feiten is het hof van oordeel dat er geen gronden zijn om de man toe te laten tot bewijs van zijn stellingen.
Proceskosten
14. Het hof vindt de handelwijze van de man in de onderhavige zaak laakbaar. Naar het oordeel van het hof brengt de houding van de man met zich mede dat hij in ieder geval moet worden veroordeeld tot de proceskosten van het hoger beroep.
Bekrachtiging
15. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden von¬nissen moeten worden be¬krach¬tigd.
Beslissing
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te `’s-Gravenhage tussen de partijen op 3 september 2008 en 20 mei 2009 gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger be¬roep, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 8.372,-, gespeci¬ficeerd als volgt:
- vastrecht, € 476,-
- salaris advocaat, € 7.896,-
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Dusamos en van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2011 in aanwezigheid van de griffier.