ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2919

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.662
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding tot ontruiming voormalige echtelijke woning met spoedeisend belang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 24 maart 2010. De man, die in de voormalige echtelijke woning verblijft, vordert dat het hof het vonnis vernietigt en de vorderingen van de vrouw niet ontvankelijk verklaart of afwijst. Tevens vraagt hij om een termijn van 6 tot 8 maanden om vervangende woonruimte te vinden, mocht hij de woning moeten ontruimen. De vrouw, die de man in deze procedure als geïntimeerde heeft, heeft de grieven van de man bestreden en een akte houdende overlegging van producties ingediend.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de feiten zoals door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld niet zijn betwist. De man heeft in zijn eerste grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang van de vrouw. Hij stelt dat herstelwerkzaamheden aan de woning ook kunnen plaatsvinden terwijl hij er woont en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij financieel belang heeft bij een snelle verkoop van de woning.

In zijn tweede grief betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de woning binnen één maand na betekening van het vonnis moet verlaten. Hij wijst erop dat hij geen urgentieverklaring heeft en dat hij zonder familie om tijdelijk onderdak te vinden, op straat komt te staan. Het hof oordeelt dat de vrouw zich coulant heeft opgesteld door de man tot half januari 2010 de tijd te geven om de woning te verlaten. Het hof concludeert dat de man niet voldoende stappen heeft ondernomen om alternatieve woonruimte te vinden en dat zijn verzoek om een langere termijn voor ontruiming niet wordt toegewezen.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep. Het arrest is uitgesproken op 25 januari 2011 door de rechters M. Labohm, A. Dusamos en J. van Dijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.062.662/01
Rolnummer rechtbank : 85512 KG ZA 10-59
arrest van de familiekamer d.d. 25 januari 2011
inzake
[de man],
wonende te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.T.M. van Iersel, kantoorhoudend te Dordrecht
tegen
[de vrouw],
wonende/gevestigd te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.M.L. de Graaf-Fokkema ,kantoorhoudend te Hardinxveld-Giessendam.
Het geding
Voor de loop van het geding tot aan het arrest in het incident van 3 augustus 2010 van dit hof verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in het arrest is overwogen.
Bij appeldagvaarding heeft de man twee grieven aangevoerd tegen het vonnis in kort geding van 24 maart 2010 van de rechtbank te Dordrecht.
De man vordert om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de van 24 maart 2010 van de rechtbank Dordrecht te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de vrouw niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen dan wel bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man een termijn van 6 tot 8 maanden wordt verleend
(na betekening van het te deze te wijzen arrest) om vervangende woonruimte te vinden in het geval de man de woning dient te ontruimen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
Bij memorie van antwoord (met drie producties) heeft de vrouw de grieven bestreden.
De vrouw heeft een akte houdende overlegging producties genomen.
De man heeft een antwoordakte genomen.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
De vrouw heeft ingestemd met het procesdossier zoals door de man ingediend en gaat er mee akkoord dat bij het wijzen van arrest van dit dossier wordt uitgegaan.
Beoordeling van het hoger beroep
1.Tegen de feiten zoals door de voorzieningenrechter vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In zijn eerste grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang van de vrouw omdat het langer door hem bewonen van de voormalige echtelijke woning een verslechtering van de onderhoudsstaat met zich meebrengt. Hij voert aan dat herstelwerkzaamheden aan de woning ook verricht kunnen worden bij bewoning door hem terwijl voorts zijn aanbod om de woning zelf op te ruimen en schoon te maken ten onrechte is afgewezen vanwege onvoldoende vertrouwen dat hij dit aanbod gestand te doen. Tevens stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw er financieel belang bij heeft dat de woning zo spoedig mogelijk wordt verkocht. Naar zijn mening heeft de vrouw deze stelling onvoldoende onderbouwd.
3. In zijn tweede grief stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de woning binnen één maand na betekening van het vonnis dient te verlaten. Hij wijst er op dat hij geen urgentieverklaring krijgt en dat voldoening aan het vonnis betekent dat hij, bij gebreke van van familie waar hij tijdelijk onderdak kan vinden, vrijwel zeker op straat komt te staan. Een termijn van 6 tot 8 maanden om vervangende woonruimte te vinden acht hij redelijk.
4. De vrouw heeft de grieven gemotiveerd bestreden.
5. Het hof oordeelt als volgt. Uit het procesdossier volgt dat al sinds de beschikking van 17 september 2008 wordt gepoogd te komen tot verkoop van de voormalige echtelijke woning. In februari 2009 is de man veroordeeld mee te werken aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan een NVM-makelaar en bij vonnis in kort geding van 22 juli 2009 is de vrouw op de voet van artikel 3:174 BW gemachtigd tot het te gelde maken van de voormalige echtelijke woning. Het hof stelt vast dat ook nu nog geen schot in de zaak zit: de man woont nog immer in de woning en van een verkoopopdracht is niet gebleken. Van de vrouw kan niet gevergd worden dat zij in deze situatie berust zodat haar belang bij een voorziening hiermee gegeven is. Uit het dossier is genoegzaam gebleken dat er sprake is van achterstallig onderhoud en dat de man weinig tot niets heeft gedaan aan het onderhoud van de woning. Het enkele feit dat hij een makelaar toegang heeft verleend tot de woning maakt dit niet anders.
6. Het hof leidt uit de stukken af dat op de voormalige echtelijke woning geen hypotheek meer rust. De verkoopwaarde is door de vrouw geschat op € 250.000,- tot € 300.000,-. Zelfs indien deze verkoopprijs niet wordt gerealiseerd in de huidige dalende onroerend goed markt is duidelijk dat er voor zowel de man als de vrouw een aanzienlijk belang ligt om over de bij verkoop vrijkomende gelden te beschikken.
7. De conclusie van het bovenstaande is dat de eerste grief faalt.
8. Over de tweede grief oordeelt het hof als volgt. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt welke stappen hij heeft ondernomen elders woonruimte te vinden. Sedert de beschikking van 17 september 2008 wist de man dat hij de echtelijke woning zou moeten gaan verlaten. Het feit dat hij “stil is blijven zitten “komt voor zijn rekening en risico. Het feit dat hij niet in aanmerking komt voor urgentie is niet nieuw en had voor hem aanleiding moeten zijn actie te ondernemen. Het hof oordeelt dat de vrouw zich zeer coulant heeft betoond door de man uiteindelijk tot half januari 2010 de gelegenheid te bieden de woning te verlaten, reden om de eis van de man hem opnieuw een termijn te gunnen voor de duur van 6 tot 8 maanden af te wijzen.
9. De conclusie is dat ook de tweede grief faalt.
10. Het hof is van oordeel dat het appel van de man volstrekt onnodig is geweest, reden om de man te veroordelen in de kosten in hoger beroep.
11. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Beslissing
bekrachtigt het vonnis door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht tussen de partijen op 24 maart 2010 gewezen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op , gespecificeerd als volgt:
€ 65,75 griffierecht,
€ 1054 salaris procureur,
te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Dusamos en van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2011 in aanwezigheid van de griffier.