ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3363

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.057.711
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Mink
  • E. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen straat- en contactverbod in familiekamer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen de man, waarbij de voorzieningenrechter in eerste aanleg een straat- en contactverbod heeft opgelegd aan de man. De vrouw vorderde dat de man zich gedurende twee jaar niet in de directe omgeving van haar mocht bevinden en geen contact met haar mocht opnemen. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, maar de man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder verklaringen van de politie en andere bewijsstukken die door beide partijen zijn ingediend. De man betwistte de noodzaak van het straatverbod en stelde dat er geen concrete dreiging was die dit rechtvaardigde. Hij voerde aan dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat haar angst voor hem niet onderbouwd was.

De vrouw daarentegen stelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang en dat haar angst voor de man gerechtvaardigd was door eerdere incidenten. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde dreiging en dat er geen spoedeisend belang kon worden aangenomen. Daarom heeft het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest is gewezen op 8 maart 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.057.711/01
Rolnummer rechtbank : KG ZA 09-1241
arrest van de familiekamer d.d. 8 maart 2011
inzake
[de man],
wonende te [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. H. Durdu te [Rotterdam],
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. V.Th.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel.
Het geding
Bij exploot van 17 februari 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 januari 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man vijf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (met twaalf producties) heeft de vrouw de vordering van de man in hoger beroep bestreden.
De man heeft arrest gevraagd en heeft daarbij zijn procesdossier aan het hof overgelegd.
Op verzoek van het hof heeft de man bij brief van 11 januari 2011 de in zijn procesdossier ontbrekende stukken alsnog aan het hof overgelegd:
- de verklaring van de politie Rotterdam-Rijnmond van 18 januari 2010, die de advocaat van de vrouw bij brief van 21 januari 2010 aan de rechtbank heeft overgelegd;
- de brief van 25 januari 2010 van de zijde van de man met zijn schriftelijke reactie op de hiervoor genoemde verklaring.
Feiten
1. Tegen de feiten zoals door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis opgenomen, is niet opgekomen zodat het hof in hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- de man verboden om met ingang van de dag na die van de betekening van het vonnis en vervolgens gedurende twee jaren zich te begeven en/of te (het hof leest:) bevinden in de directe omgeving van de vrouw, waarbij door hem een afstand dient te worden aangehouden van minimaal 500 meter, alsmede in de omgeving van het woonhuis van de vrouw aan het [adres] [gemeente];
- de man verboden om met ingang van de dag na die van betekening van het vonnis en vervolgens gedurende twee jaar op enigerlei wijze contact op te nemen en te hebben met de vrouw;
- bepaald dat de man ten titel van dwangsom aan de vrouw zal verbeuren een bedrag van
€ 500,00 voor iedere overtreding van voornoemde verboden;
- de vrouw gemachtigd tot het handhaven van voornoemde verboden, zonodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
- de proceskosten gecompenseerd aldus dat elk van de partijen de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
3. Aan het bestreden vonnis ligt ten grondslag een vordering van de vrouw om, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te verbieden zich te begeven en/of te bevinden in de directe omgeving van eiseres, waarbij door hem een afstand dient te worden aangehouden van minimaal 500 meter, alsmede in de omgeving van het woonhuis van de vrouw aan het [adres] [gemeente];
II. de man te verbieden op enigerlei wijze contact op te nemen met de vrouw;
III. de vrouw te machtigen tot het handhaven van bovengenoemd verbod, zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
IV. een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere keer dat de man het verbod onder I of II overtreedt, of een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
V. de man te veroordelen in de kosten van het geding, het salaris van de advocaat van de vrouw daaronder begrepen en met bepaling dat de man de wettelijke rente verschuldigd is over de proceskosten vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Het geschil betreft de door de voorzieningenrechter gegeven voorzieningen, waaronder met name het verbod aan de man zich in de omgeving van de vrouw of de woning van de vrouw te begeven of bevinden en met haar contact te hebben.
5. Bij memorie van grieven vordert de man primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering in eerste aanleg en subsidiair die vordering af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
6. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het bestreden vonnis te bekrachtigen met veroordeling van de man in de kosten van het geding, het salaris van de advocaat van de vrouw daaronder begrepen en met bepaling dat de man de wettelijke rente verschuldigd is over de proceskosten vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
7. De man stelt het volgende.
Er was geen sprake was van een concrete dreiging die een straatverbod rechtvaardigt. Derhalve ontbreekt een spoedeisend belang.
Voorts zijn de beweringen van de vrouw onvoldoende onderbouwd. Ze worden op geen enkele wijze door objectief bewijs ondersteund. Niet gebleken is dat de vrouw hulp heeft gezocht in verband met haar angst voor de man of dat de kinderen ten gevolge van de door de vrouw gestelde gedragingen van de man in behandeling zouden zijn bij een psycholoog. Ook is niet onderbouwd dat de oudste dochter door die gedragingen gestopt zou zijn met haar opleiding. De mutaties van de politie vormen afzonderlijk noch tezamen voldoende bewijs voor het door de vrouw gestelde gedrag van de man. De inhoud van een mutatie zegt niets over de feitelijkheid daarvan.
De vrouw heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar angst voor de man nog voortduurt.
8. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Zij voert het volgende aan.
Terecht heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde en gegeven voorziening. De man heeft pas in een brief na de mondelinge behandeling, waarin hij alleen mocht ingaan op de brief van de zijde van de vrouw van 19 januari 2010, aangevoerd dat geen spoedeisend belang aanwezig was. Zijn stelling in hoger beroep dat geen sprake is geweest van een spoedeisend belang, is tardief.
De vrouw brengt een aantal verklaringen in het geding waaruit volgens haar blijkt welke gevolgen het overlastgevende gedrag van de man heeft voor de vrouw en de kinderen, met name voor de oudste dochter van partijen. De vrouw heeft hulp gezocht in verband met haar angst voor de man. Ook de oudste dochter heeft hulp nodig om met haar stemmingen en angsten als gevolg van het gedrag van haar vader te leren omgaan.
Er is geen verschil tussen een aangifte en een mutatie. De politie heeft naar aanleiding van aangiftes van de vrouw mutaties opgemaakt, die zijn opgenomen in een geautomatiseerd systeem. De vrouw betreurt het dat de politie weinig tot niets heeft ondernomen naar aanleiding van haar aangiftes.
9. Het hof oordeelt als volgt.
Uit het mutatieoverzicht van de politie Rotterdam-Rijnmond van 18 januari 2010 blijkt van mutaties in 2005, 2006 en 2007, daarna op 8 januari 2009 en vervolgens op 9 oktober 2009 en 12 oktober 2009. Twee mutaties uit 2006 betreffen incidenten waarbij het de vrouw is die de man zou hebben lastiggevallen. De laatste twee mutaties in 2009 betroffen meldingen omtrent voorvallen waarbij volgens de vrouw de man betrokken was. De man ontkent dit. Ter nadere onderbouwing van haar stellingen heeft de vrouw in hoger beroep verklaringen van derden overgelegd, doch deze zijn met betrekking tot de bedoelde voorvallen te weinig concreet om te kunnen uitgaan van vaststaande feiten. Bovendien maakt de vrouw in haar memorie van antwoord van 10 augustus 2010 geen melding van nieuwe incidenten, zodat het hof ervan uitgaat dat in de periode tussen oktober 2009 en augustus 2010 geen vermeldenswaardige voorvallen hebben plaatsgevonden.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden kan geen spoedeisend belang worden aangenomen en is onvoldoende grond aanwezig voor de maatregelen die de voorzieningenrechter aan de man heeft opgelegd.
Gelet op het voorgaande zal het bestreden vonnis gedeeltelijk worden vernietigd en zullen de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg zal worden afgewezen.
10. In het feit dat partijen ex-partners zijn ziet het hof aanleiding de proceskostenkostenveroordeling in het bestreden vonnis te bekrachtigen en de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, is het hof niet gebleken.
11. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2010 behoudens het compenseren van de proceskosten, en opnieuw oordelende:
wijst af de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mos-Verstraten, Mink en De Haan-Boerdijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.