ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3521

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.792-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. de Haan-Boerdijk
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarigen na scheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van hun minderjarige kinderen na hun scheiding. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Colombijn-Broersma, verzoekt het Gerechtshof 's-Gravenhage om de eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H.C.M. van Swaaij, verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikkingen.

De rechtbank had eerder bepaald dat de vader de minderjarigen één weekend per maand bij zich mocht hebben, alsook de helft van de vakanties en feestdagen. De vader stelt dat de moeder niet voldoende meewerkt aan een goede opvoeding en dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is. Hij vraagt om een wijziging van de hoofdverblijfplaats en een uitbreiding van de zorgregeling.

Het hof heeft de zaak op 11 mei 2011 mondeling behandeld, waarbij beide ouders aanwezig waren. Na het horen van de argumenten van beide partijen en de raad voor de kinderbescherming, concludeert het hof dat de huidige situatie in het belang van de minderjarigen is. Het hof oordeelt dat de moeder in staat is om de kinderen de nodige zorg en opvoeding te bieden en dat er geen reden is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De vader's verzoek wordt afgewezen en de eerdere beschikkingen worden bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor de minderjarigen, en dat de communicatie tussen de ouders verbeterd dient te worden. Het hof wijst erop dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige regeling hen meer tegemoetkomt dan een wijziging zou doen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 15 juni 2011
Zaaknummer : 200.080.792/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-3364
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.G. Colombijn-Broersma te Gorinchem,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.H.C.M. van Swaaij te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 20 januari 2011 in hoger beroep gekomen van beschikkingen van 16 april 2009 en 22 oktober 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 12 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 april 2011 een brief van 4 april 2011 met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 14 april 2011 een brief van 13 april 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 11 mei 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige sub 1] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen van 16 april 2009 en 22 oktober 2010.
Bij beschikking van 16 april 2009 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de regeling van de omgang voorlopig als volgt zal zijn:
De vader mag de (na te noemen) minderjarige (het hof leest: minderjarigen) bij zich hebben:
- één keer in de vier weken een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.30 uur;
- de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij tijdens de zomervakantie drie weken aaneengesloten.
Voor wat betreft de definitieve omgangsregeling is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 augustus 2009 in afwachting van de resultaten van de bemiddeling via Jeugdplein.
Bij beschikking van 22 oktober 2010 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: de vader zal de minderjarigen één weekend per maand bij zich hebben van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.30 uur, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties, waarvan de zomervakantie drie weken aaneengesloten. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Gelet op de wettelijke terminologie sedert 1 maart 2009 zal het hof in deze zaak, daar waar nog gesproken wordt over “omgang”, dit verstaan als “toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, in het hierna volgende eenvoudigheidshalve aangeduid met het begrip zorgregeling.
2. In geschil is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [sub 1], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats] en [sub 2], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen). Indien het hoofdverblijf van de minderjarigen niet wordt gewijzigd is tevens in geschil de zorgregeling ten aanzien van de minderjarigen.
3. De vader verzoekt de beschikkingen van 16 april 2009 en 22 oktober 2010 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen in [woonplaats];
- subsidiair een onderzoek door de raad te gelasten naar de gewenste hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
Voor zover de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen niet wordt gewijzigd alsook gedurende de periode dat het hof een onderzoek door de raad zou gelasten verzoekt de vader de zorgregeling aldus te bepalen dat de minderjarigen één weekend per veertien dagen bij hem zullen zijn van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.30 uur, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties, waarvan de zomervakantie drie weken aaneengesloten.
4. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de vader niet te ontvangen in zijn beroep dan wel het verzochte af te wijzen, met gelijktijdige bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
Hoofdverblijf minderjarigen
5. De vader stelt dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen rechtvaardigt. Kort weergegeven voert de vader aan dat de moeder zich niet inzet voor verbetering van de tussen hen verstoorde verhouding, terwijl dat in het belang van de minderjarigen wel van haar mag worden verwacht. Voorts stelt de vader dat de moeder hem diskwalificeert in zijn rol als vader door hem slechts een summiere zorgregeling toe te staan. Volgens de vader is er nauwelijks overleg met de moeder mogelijk en hij maakt zich zorgen over de minderjarigen omdat uit vele signalen blijkt dat zij afglijden. De minderjarigen en met name [de minderjarige sub 1] hebben volgens de vader behoefte aan structuur. De vader stelt dat de moeder ernstig tekort schiet in zeer wezenlijke opvoedingstaken. Hij erkent dat de minderjarigen goed door de moeder worden verzorgd maar hij verwijt haar grove onachtzaamheid ten aanzien van de maatschappijvisie, gevoel voor samenleving en sociale omgang, naast de tekortkomingen in materiële en fysieke zin. De vader beseft dat een verhuizing voor de minderjarigen ingrijpend zal zijn maar dat is volgens hem in goede banen te leiden.
6. De moeder stelt dat wederzijds respect de basis is voor een goede opvoeding maar uit alles blijkt dat de vader haar niet respecteert. De moeder erkent dat partijen van inzicht verschillen over de opvoeding van de minderjarigen maar dat brengt volgens haar niet met zich dat de opvoedingsstijl die de vader voorstaat beter is dan die van haar. De vader brengt ten onrechte de karakters van de minderjarigen naar voren als oorzaak van de problematiek. De moeder stelt dat er nooit problemen met de minderjarigen zijn geweest. Er is nimmer sprake geweest van jeugdbeschermingsmaatregelen, de minderjarigen doen het goed op school, sporten en hebben sociale contacten. De vader komt niet verder dan het in algemene zin vermelden van hoe hij een goede opvoeding ziet. Bovendien maakt hij op geen enkele wijze aannemelijk dat het in het belang van de minderjarigen zou zijn om een wijziging aan te brengen in hun hoofdverblijf.
De vader ziet de consequenties van zijn verhuizing naar [woonplaats] en het direct intrekken bij zijn vriendin en haar kinderen totaal over het hoofd. De moeder heeft het vermoeden dat de vader er zonder meer vanuit ging dat de minderjarigen hem naar [woonplaats] zouden volgen. Nu zulks niet het geval is en de vader er zelf voor heeft gekozen om in [woonplaats] te gaan wonen meent de moeder dat de vader de gevolgen ervan dient te accepteren. De moeder concludeert dat het verzoek van de vader onvoldoende gemotiveerd is en derhalve afgewezen moet worden.
7. Het hof oordeelt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de ouders elkaar diskwalificeren. Het hof acht het niet nodig onderzoek door de raad te laten verrichten zoals door de vader is verzocht. Het hof acht zich, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Het hof ziet geen reden om de huidige verblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen en verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof acht de moeder in staat de minderjarigen de verzorging en opvoeding te bieden die aansluit op hun behoeften en de minderjarigen lijken zich goed te ontwikkelen. Het hof heeft geen aanwijzingen dat de minderjarigen vanwege de opvoedingsstijl van de moeder zullen ontsporen, zoals door de vader is gesteld. De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder en niet gebleken is dat de moeder de minderjarigen onvoldoende structuur en stabiliteit zou bieden. De vader is na de scheiding verhuisd naar [woonplaats]. Het gevolg dat de vader een minder grote rol kan vervullen in de opvoeding van de minderjarigen dan hij wenselijk of noodzakelijk acht, schrijft het hof mede toe aan de grote afstand die tussen de woonplaatsen van de ouders bestaat. De vader kan dat gegeven, door zijn keuze om in [woonplaats] te gaan wonen, de moeder niet aanrekenen. Het hof acht het in het belang van de minderjarigen dat de ouders de communicatie tussen hen proberen te verbeteren en de verschillen in opvoedingsstijl leren te accepteren.
8. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is om de huidige status quo te handhaven, hetgeen met zich brengt dat de bestreden beschikking ten aanzien van de verblijfplaats van de minderjarigen dient te worden bekrachtigd. Het hof heeft de grieven van de vader integraal in zijn beoordeling betrokken en derhalve niet afzonderlijk besproken. Een afzonderlijke bespreking van de grieven leidt niet tot een andere beslissing.
Zorgregeling
9. De vader kan zich niet met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling verenigen aangezien een dergelijke minimale regeling volgens hem een verdere verwijdering tussen hem en de minderjarigen met zich brengt. De vader stelt dat de zorgregeling aanvankelijk behoorlijk goed liep. Volgens hem zijn de problemen ontstaan toen de moeder stelde dat de minderjarigen bezwaren kregen tegen de reizen naar [woonplaats] en de zorgregeling de sportactiviteiten van [de minderjarige sub 1] begon te doorkruisen. De vader stelt dat niet de voormelde omstandigheden de grondslag hebben gevormd voor de huidige beperkte zorgregeling maar de slechte communicatie tussen partijen en het feit dat de moeder er genoeg van had om de opvoedingstaken met hem te delen.
10. De moeder stelt dat de huidige zorgregeling rust heeft gebracht bij de minderjarigen en ziet om die reden niets in het terugvallen op de voormalige weekendregeling van één keer per twee weken, zoals door de vader is verzocht. Het terugvallen op de oude regeling acht de moeder te belastend voor de minderjarigen. Ook de minderjarigen zelf kunnen zich prima vinden in de huidige regeling, gezien de aanzienlijke reisafstand naar [woonplaats], hun niet zo goede relatie met de nieuwe partner van de vader, hun sportactiviteiten en hun sociale leven. Bovendien heeft de vader volgens de moeder nimmer gebruik gemaakt van het aanbod om de minderjarigen buiten de weekendregelingen op te zoeken in het geval hij in de buurt van [woonplaats] is. De moeder ziet geen reden om van de huidige regeling af te wijken en verzoekt derhalve de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.
11. Het hof verenigt zich ten aanzien van de zorgregeling met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof ziet geen reden om van de huidige regeling, die op zich naar behoren verloopt, af te wijken. Het is, vanuit het belang van de kinderen gezien, begrijpelijk dat zij de thans geldende regeling meer aan hun verlangens en behoeftes tegemoet vinden komen dan een regeling waarbij zij om het weekeinde de reis van [woonplaats] naar [woonplaats] en omgekeerd maken. In de afweging van de belangen van de ouder(s) en die van de kinderen wegen uiteindelijk die van de kinderen het zwaarst. Juist indien de ouders dit gegeven aanvaarden en overigens de positie van de andere ouder volledig ondersteunen, acht het hof het risico dat de kinderen de vader in toenemende mate zullen afwijzen vanwege de in de visie van de vader te beperkte zorgzegeling, niet zodanig groot, dat daarom de regeling op een weekeinde per veertien dagen zou moeten worden vastgesteld.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor zover het de regeling inzake uitoefening van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is op 11 mei 2011 gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Hulsebosch, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2011.