ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3535

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004944-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1981 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, een revolver van het merk Rohm, type Little Joe, kaliber .22 LR, en bijbehorende munitie op 19 juli 2009 te Rotterdam.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens een verhoor door de politie, uitgesloten moest worden van bewijs omdat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om een raadsman te raadplegen. Het hof oordeelde dat er niet binnen redelijke grenzen gelegenheid was geboden aan de verdachte om zijn raadsman te spreken voor het eerste verhoor, waardoor het verweer slaagde en de verklaring niet als bewijs kon worden gebruikt.

Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit was begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij een gedeelte van de straf voorwaardelijk werd opgelegd. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare misdrijven. Het vonnis waarvan beroep werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004944-09
Parketnummer: 10-691202-09
Datum uitspraak: 21 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats](Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1981,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond – Huis van Bewaring De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2009 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk Rohm, type Little Joe, kaliber .22 LR, en/of (daarbij) voor dat wapen geschikte munitie (te weten vijf kogelpatronen, kaliber .22 LR) voorhanden heeft gehad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof merkt ambtshalve op dat het hoger beroep door de officier van justitie is ingesteld op 1 oktober 2009 terwijl de appelmemorie, in strijd met het bepaalde in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, eerst op 9 november 2009 is ingediend. Het hof zal aan dit vormverzuim niet het in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalde gevolg verbinden, gelet op de geringe overschrijding van de termijn, de geruime tijd die de verdachte en/of zijn raadsman nadien nog hebben gehad om zich op het hoger beroep voor te bereiden en mede in aanmerking genomen de ernst van het tenlastegelegde. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in het hoger beroep.
Verweer van de raadsman
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz (EHRM 27 november 2008, Salduz tegen Turkije) betoogd dat de door de verdachte op 19 juli 2009 om 13:25 uur ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu de verdachte voorafgaand aan dat verhoor niet in de gelegenheid is gesteld een raadsman te raadplegen. De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd tot bewijsuitsluiting van de door de verdachte bij de politie afgelegde eerste verklaring.
Blijkens de verschillende zich in het dossier bevindende processen-verbaal van politie is met het eerste inhoudelijke verhoor van de verdachte reeds begonnen binnen maximaal drie kwartier nadat de piketcentrale de naam van de voorkeursadvocaat van de verdachte was medegedeeld.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er niet binnen redelijke grenzen gelegenheid is geboden aan de verdachte om zijn raadsman te spreken voor het eerste verhoor. Het verweer slaagt. De hiervoor bedoelde door de verdachte afgelegde verklaring kan aldus niet tot bewijs worden gebezigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juli 2009 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk Rohm, type Little Joe, kaliber .22 LR, en daarbij voor dat wapen geschikte munitie te weten vijf kogelpatronen, kaliber .22 LR voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Bij de beoordeling in de onderhavige zaak gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:
De verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie op 20 juli 2009, en nadat hij zijn advocaat had gesproken, op het tonen van een foto van het in de auto aangetroffen vuurwapen, verklaard dat dit de revolver betrof die door de politie uit de auto van zijn zus inbeslaggenomen is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte kennelijk wist dat het wapen op het tenlastegelegde tijdstip in de auto lag. Nu de verdachte wetenschap had van die omstandigheid en hij die auto desondanks op 19 juli 2009 heeft bestuurd, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen met de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het onbevoegd bezit van een vuurwapen is in strijd met de wet en is, gelet op de grote risico’s, maatschappelijk onaanvaardbaar.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van misdrijven, waaronder wapenbezit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het vuurwapen uitsluitend in de auto voorhanden heeft gehad, wijkt het hof in het voordeel van de verdachte af van de eis van de advocaat-generaal.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte desgevraagd verklaard dat er ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt niets bijzonders te melden is.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat een op 2 (twee) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. C.J. van der Wilt en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 april 2011.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.