ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3787

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.056.652
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepingsprocedure bij het hof met betrekking tot een eerder arrest

In deze zaak heeft de man, eiser in de herroepingsprocedure, gevorderd dat het Gerechtshof 's-Gravenhage het arrest van 18 augustus 2009 heropent en herroept op basis van door de vrouw gepleegd bedrog. De man vordert tevens dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 72.972,02 aan hem, na verrekening van wederzijdse vorderingen, en dat de vrouw de kosten van de procedure dient te dragen. De vrouw, gedaagde in de herroepingsprocedure, heeft de vordering van de man bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vordering, met veroordeling van de man in de proceskosten.

De procedure tot herroeping is geregeld in artikel 382 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure niet als een appelprocedure wordt gevoerd, maar als een procedure in eerste aanleg. De man heeft zijn vordering tot herroeping ingediend bij dagvaarding van 8 februari 2010, waarbij hij zich baseert op het arrest van 18 augustus 2009, dat de vonnissen van de rechtbank te Rotterdam bekrachtigde. Het hof heeft partijen gelast om te verschijnen voor de raadsheer-commissaris en heeft hen opgedragen om hun procesdossiers uiterlijk veertien dagen voor de comparitie in het geding te brengen.

De beslissing van het hof houdt in dat partijen, bijgestaan door hun advocaten, moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris op 30 juni 2011. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat de uiteindelijke uitspraak over de herroeping nog niet is gedaan. Dit arrest is gewezen op 7 juni 2011 door de rechters van het hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.056.652/01
arrest van 7 juni 2011
inzake
[de man],
wonende te [gemeente],
eiser in de herroepingsprocecure,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.J.M. Stubenrouch, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
gedaagde in de herroepingsproccedure,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M.M. Hompus, kantoorhoudende te Rotterdam.
Het geding
Bij dagvaarding van 8 februari 2010 heeft de man herroeping gevorderd van het arrest van onderhavig hof, op 18 augustus 2009 tussen de partijen gewezen (zaaknummer 200.007.949).
De vrouw heeft bij memorie van antwoord in de herroepingsprocedure de vordering van de man bestreden.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van de vordering tot herroeping
De vordering tot herroeping
1. De man heeft gevorderd, dat het het hof moge behagen bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren, om
1. hofs arrest van 18 augustus 2009 met zaaknummer 200.007.949 te heropenen en te herroepen op grond van door de vrouw in het geding gepleegd bedrog; en
2. de vrouw te veroordelen tot betaling van in totaal € 140.561,52 aan de man en de man te veroordelen tot betaling van in totaal € 67.589,45 aan de vrouw, met het recht van verrekening, zodat na verrekening de vrouw een bedrag van € 72.972,02 dient te betalen aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanige verdeling te treffen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren; en
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2. De vrouw heeft geconcludeerd de man in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze vordering te ontzeggen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding tot een bedrag van € 6.065,44 alsmede in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest voldoening van de proceskosten heeft plaatsgevonden.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij genoemd arrest van 18 augustus 2009 heeft dit hof de vonnissen van de rechtbank te Rotterdam tussen partijen op 19 december 2007 en 14 mei 2008 gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.
4. In genoemd vonnis van 19 december 2007, zoals verbeterd op 14 mei 2008, heeft de rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld en de man veroordeeld ten titel van overbedeling aan de vrouw te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 10.226,25 te vermeerderen met een bedrag van € 51.571,38 wegens te verrekenen bedragen. Voorts is de man veroordeeld aan de vrouw te voldoen een vergoeding van € 400,- per maand ter zake het gebruik en de bewoning van de gezamenlijke woning, gelegen aan de [adres] te [gemeente], zulks met ingang van 4 maart 2003 tot de datum van het verlijden van de notariële akte van levering van deze woning aan de man.
5. De man vordert thans herroeping van het arrest van 18 augustus 2009 van het hof.
6. Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de gang van zaken in een procedure tot herroeping als de onderhavige.
De procedure tot herroeping
7. De procedure tot herroeping is geregeld in artikel 382 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; hierna Rv). Artikel 385 Rv betreft de wijze van procesvoering voor een procedure tot herroeping. Het bepaalt dat het geding tot herroeping wordt ingeleid met een dagvaarding die voldoet aan de eisen van artikel 111 Rv en verder wordt gevoerd op de wijze als in de tweede titel is bepaald. Dit laatste brengt mee dat de procedure niet wordt gevoerd als een appelprocedure, maar als een procedure in eerste aanleg. Ingevolge artikel 131 Rv beveelt de rechter na antwoord een verschijning van partijen ter zitting als bedoeld in artikel 87 of 88, tenzij hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Indien geen verschijning van partijen ter terechtzitting is bevolen, geeft de rechter aan eiser de gelegenheid voor repliek te concluderen. Hierna kan gedaagde voor dupliek concluderen.
8. Het hof acht onderhavige zaak geschikt om een verschijning van partijen te gelasten, teneinde inlichtingen te geven en, indien de ter gelegenheid van de verschijning gegeven inlichtingen daartoe aanleiding zouden blijken te geven, een schikking te beproeven.
9. Het hof gelast elk der partijen uiterlijk om 14 dagen voor de datum van voornoemde comparitie alsnog de volledige procesdossiers, voerende tot genoemd arrest van 18 augustus 2009 van het hof, in het geding te brengen. Kennisname daarvan door het hof is immers noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de voor herroeping aangevoerde grond juist is, in welk geval het hof het geding zal heropenen dan wel de door de man aangevoerde grond onjuist is, in wel geval het hof de vordering tot herroeping zal afwijzen.
Beslissing
Het hof:
gelast partijen, elk bijgestaan door hun advocaat, te verschijnen voor de ten deze benoemde raadsheer-commissaris mr P.B. Kamminga op donderdag 30 juni te 13.30 uur in het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage;
gelast elk der partijen, zoals in rechtsoverweging 9 overwogen, uiterlijk veertien dagen voor de comparitie de procesdossiers in het geding te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, Kamminga en van Dijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2010 in aanwezigheid van de griffier.