GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 23 februari 2011
Zaaknummer : 200.065.016/01
Rekestnr. rechtbank : VZ VERZ 96-7022 AB
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
de gemeente Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: [de gemachtigde].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 31 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 februari 1997 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam.
De gemeente heeft op 30 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Op 13 januari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Namens de gemeente is, onder overlegging van een volmacht, verschenen: [de gemachtigde] namens de heer [naam]. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. [de gemachtigde] heeft het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter:
- vastgesteld dat ter zake van gemaakte kosten van bijstand over de periode van
1 oktober 1991 tot en met 31 januari 1993 door de man met ingang van 1 maart 1997 maandelijks aan de gemeente zal worden betaald een bedrag gelijk aan het verschil tussen het netto inkomen en de van toepassing zijnde belastingvrije voet totdat een totaalsom van f 27.811,71 (zevenentwintigduizend achthonderd elf gulden en éénenzeventig cent) zal zijn voldaan;
- bepaald dat bij verhaal van deze kosten van bijstand op gelden, die derden aan de man verschuldigd zijn of worden, de schuldenaren hiervan zullen uitkeren aan de gemeente maandelijks het in de vorige alinea bedoelde bedrag, dan wel het volledige bedrag ineens;
- verstaan dat de gewezen beschikking uitvoerbaar is bij voorraad en op de minuut;
- afgewezen hetgeen meer of anders is verzocht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de terugvordering ten laste van de man ter zake van gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 oktober 1991 tot en met 31 januari 1993.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de gemeente tot terugbetaling van een bedrag groot
f 27.811,71 alsnog af te wijzen en de gemeente te veroordelen in de kosten van de beroepsprocedure.
3. De gemeente bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Allereerst zal het hof, ambtshalve, beoordelen of het bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep van de man.
5. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. De bestreden beschikking dateert van 27 februari 1997, derhalve van vóór de wijziging van burgerlijk procesrecht op 1 januari 2002. Ingevolge artikel VII van de wet van 6 december 2001 (Staatsblad 2001, 580) in verbinding met hoofdstuk 15, artikel 2, tweede lid, van de Aanpassingswet moderne rechterlijke organisatie (Staatsblad 2001, 584) diende het hoger beroep te worden ingesteld met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) en is de rechtbank de bevoegde appelrechter.
6. Gelet op het voorgaande zal het hof zich onbevoegd verklaren van het onderhavige hoger beroep kennis te nemen. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rechtbank Rotterdam als bevoegde appelrechter, teneinde het hoger beroep te behandelen. De beslissing over de proceskosten wordt overgelaten aan de rechtbank.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van dit hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam;
bepaalt dat de beslissing over de proceskosten wordt overgelaten aan de rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, De Haan-Boerdijk en Stollenwerck, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2011.