ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4441

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.478-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Kamminga
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorg- en opvoedingstaken na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van het gezag en de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige na de scheiding van de ouders. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht, verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet te belasten met het gezamenlijk gezag. De vader daarentegen verzocht om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij hij meer contact met de minderjarige zou hebben.

De moeder stelde dat er spanningen waren tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader betwistte dit en gaf aan dat hij in staat was om op een verantwoordelijke manier met de moeder te communiceren. Het hof overwoog dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem zou raken tussen de ouders en dat de communicatie tussen de ouders verbeterd kon worden. Het hof besloot daarom de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij beide ouders gezamenlijk gezag over de minderjarige kregen.

Wat betreft de zorg- en opvoedingstaken, stelde het hof een regeling vast waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen op zaterdag bij de vader zou zijn. Tevens werd een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij haar medewerking aan de regeling niet verleende. De beslissing van het hof was uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders na een scheiding en de noodzaak om het welzijn van de minderjarige voorop te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2011
Zaaknummer : 200.081.478/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-9003 en FA RK 09-9004
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 1 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
24 november 2010 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 16 maart 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 17 maart 2011 een brief van 16 maart 2011 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 6 mei 2011 een brief van 5 mei 2011 met bijlagen.
De zaak is op 18 mei 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van de rechtbank van 17 februari 2010 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 17 februari 2010 is, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de volgende voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2006] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, bepaald:
- gedurende twee maanden zal de omgang, één zaterdag in de twee weken van 13.30 uur tot 17.30 uur, bij de vader plaatsvinden. De omgang zal onder begeleiding van de zus van de moeder plaatsvinden. De zus van de moeder zal de minderjarige ophalen bij en terugbrengen naar de moeder;
- gedurende de twee daaropvolgende maanden zal de omgang, één zaterdag in de twee weken van 13.30 uur tot 17.30 uur, onbegeleid plaatsvinden. De zus van de moeder zal de minderjarige ophalen bij en terugbrengen naar de moeder.
De beslissingen aangaande de definitieve omgangsregeling en het gezag zijn aangehouden.
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de vader en de moeder belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarige en is de verdeling van de zorg- en opvoedingtaken als volgt vastgesteld:
- de minderjarige zal drie maanden lang eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zijn, waarbij zij bij de vader warm zal eten;
- na drie maanden zal de minderjarige eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vader zijn, waarbij zij op zondag bij de moeder warm zal eten.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is gebleken dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht bij vonnis van 4 mei 2011, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder op straffe van een dwangsom heeft veroordeeld tot nakoming van de bij de bestreden beschikking vastgelegde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat de minderjarige met ingang van de datum van het vonnis (en voor het eerst op zaterdag 7 mei 2011) eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft en bij hem warm zal eten.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag over de minderjarige, alsmede de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader om een zorg- en contactregeling tussen hem en de minderjarige vast te stellen en om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige, af te wijzen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het appel van de moeder af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vader alsnog een regeling van toedeling van zorg- en opvoedingstaken vast te leggen waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijft van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van de feestdagen en schoolvakanties, onder de uitdrukkelijke bepaling dat de vader de minderjarige in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij zich zal hebben, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de moeder de op te leggen regeling niet of niet volledig nakomt.
4. De moeder bestrijdt het incidenteel appel van de vader.
Gezag
5. De moeder acht het niet in het belang van de minderjarige dat de vader mede is belast met het ouderlijk gezag. Zij betoogt dat er nog steeds veel spanningen zijn tussen partijen. Volgens de moeder heeft dit vooral te maken met hetgeen in het verleden is gebeurd. De moeder is van mening dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren. Zij vreest dat de minderjarige, in geval van gezamenlijk gezag, klem zal raken tussen haar ouders.
6. De vader stelt dat er geen redenen zijn om te veronderstellen dat de minderjarige, in geval van gezamenlijk gezag, klem of verloren zal raken tussen partijen. Hij wijst erop dat de moeder communicatie met hem bewust uit de weg gaat. De vader ervaart geen spanningen en stelt dat hij in staat is om op ouderniveau met de moeder te communiceren.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van een kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid van voornoemd wetsartikel wordt het verzoek, indien dit ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder nog veel moeite heeft met hetgeen tijdens de relatie van partijen heeft gespeeld. Zij heeft zich vanaf de - voor haar ingrijpend verlopen - geboorte van de minderjarige erg alleen gelaten gevoeld en is van mening dat de vader nimmer zijn verantwoordelijkheid voor haar en voor de minderjarige heeft genomen. Door haar teleurstellende ervaringen heeft de moeder geen of weinig vertrouwen in de vader. Mede als gevolg daarvan hebben partijen lange tijd niet met elkaar gecommuniceerd. Ter terechtzitting is gebleken dat de vader de minderjarige recent bij de moeder heeft thuisgebracht nadat de minderjarige na een onderbreking van een jaar weer bij hem was geweest. De overdracht van de minderjarige is rustig verlopen. Partijen hebben hiermee laten zien dat zij in staat zijn om zich als verantwoordelijke ouders te betonen. Zij lijken zich beiden, in het belang van de minderjarige, te willen inzetten om de bestaande spanningen weg te nemen. De moeder heeft bemiddeling in het kader van het project “Ex-ouders bestaan niet” in eerste instantie afgewezen, doch de advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat de moeder thans wel bereid is om deel te nemen aan bemiddelingsgesprekken. Het hof gaat ervan uit dat partijen onder deze omstandigheden en met inzet van beiden in staat zullen zijn om hun communicatie in ieder geval enigszins te verbeteren.
9. Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige, in geval van gezamenlijk gezag, klem of verloren zal raken tussen de ouders. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen voor zover de vader en de moeder daarbij zijn belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarige.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
10. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte zorg- en opvoedingstaken heeft toebedeeld aan de vader. Zij acht contact met de vader niet in het belang van de minderjarige. Volgens de moeder is de bij tussenbeschikking van 17 februari 2010 van de rechtbank bepaalde voorlopige omgangsregeling niet goed verlopen. Gedurende de periode dat de omgang plaatsvond was de minderjarige niet meer zindelijk, at zij slecht en was zij zeer dwars en bang, aldus de moeder. De moeder wenst dat de raad wordt ingeschakeld om te bezien of contact met de vader in het belang van de minderjarige is en, indien dit wel het geval is, in welke vorm en frequentie het contact gestalte zou moeten krijgen.
11. De vader stelt dat de proefcontacten tussen hem en de minderjarige uitstekend zijn verlopen. Hij betoogt dat geenszins is gebleken dat een contactregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
12. Het hof acht zich thans voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Dientengevolge zijn er geen termen aanwezig om een raadsonderzoek te gelasten.
13. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige, na het vonnis in kort geding, op 7 mei jongstleden voor het eerst sinds een jaar weer bij de vader is geweest. De vader heeft te kennen gegeven dat hij het contact als erg plezierig heeft ervaren en dat hij de indruk had dat de minderjarige het ook naar haar zin had. Tegen de moeder heeft de minderjarige gezegd dat zij het niet leuk vond bij de vader. Voorshands is niet duidelijk of de moeder de minderjarige voldoende emotionele ruimte laat om zich over de bezoeken aan de vader ook in positieve termen uit te laten. Het is voor de relatie tussen de moeder en de minderjarige en voor een evenwichtige ontwikkeling van de minderjarige van groot gewicht dat de minderjarige het (van de moeder) ook leuk mag hebben bij de vader. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de minderjarige dat zij regelmatig contact heeft met de vader. In dit kader acht het hof van belang dat partijen, gelet op het contact op 7 mei jongstleden, in staat zijn om de overdracht van de minderjarige rustig te laten verlopen. Daar het hof vooralsnog geen grond aanwezig acht voor het vaststellen van een weekend- en vakantieregeling, zal een regeling worden vastgesteld waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zal zijn. En voorts, dat er in de zomervakantie - voor zover de moeder daar behoefte aan heeft in verband met haar vakantie met de minderjarige - een onderbreking zal zijn van maximaal drie aaneengesloten weekenden. Voor het geval de moeder merkt dat het haar niet lukt om de minderjarige te ondersteunen bij het contact met de vader, geeft het hof de moeder in overweging om hulp voor zichzelf te zoeken om de minderjarige te begeleiden, zodat de moeder beter in staat is de minderjarige te laten ervaren dat het goed en veilig is bij de vader.
14. Gebleken is dat de moeder de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling, alsmede een deel van de door de rechtbank opgelegde proefcontacten niet is nagekomen. Het hof zal in het licht daarvan bepalen dat, indien de moeder haar medewerking aan de door het hof opgelegde zorg- en contactregeling niet verleent, aan haar een dwangsom wordt opgelegd van € 250,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke zal blijven om aan de regeling haar medewerking te verlenen, zulks met een maximum van € 5.000,-. Bepaald zal worden dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de beschikking is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
15. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
de minderjarige zal eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zijn, waarbij zij bij de vader warm zal eten;
in de zomervakantie zal er, zoals in rechtsoverweging 13 overwogen, indien gewenst een onderbreking zijn van maximaal drie aangesloten weekenden;
bepaalt dat de moeder haar medewerking dient te verlenen aan voormelde regeling, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke zal blijven om aan de regeling haar medewerking te verlenen, zulks met een maximum van € 5.000,-;
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals hierboven is vermeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Kamminga en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.