ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4443

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.815-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. van Nievelt
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van inkomensvermindering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen voor hun minderjarige kind. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de kinderalimentatie op nihil was gesteld. De vader had een verzoek ingediend tot nihilstelling van de kinderalimentatie, onderbouwd met de stelling dat zijn inkomen aanzienlijk was gedaald. De moeder betwistte dit en stelde dat de vader zelf verantwoordelijk was voor zijn inkomensdaling, omdat hij ervoor had gekozen om minder te werken. Tijdens de zitting op 11 mei 2011 zijn beide partijen gehoord, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de vader door zijn advocaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader in 2005 bij een bedrijf van zijn ouders is gaan werken en dat zijn inkomen in de loop der jaren is gedaald. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat hij niet in staat is om zijn inkomen te verhogen door meer uren te werken. Het hof oordeelt dat de inkomensdaling van de vader in zijn risicosfeer ligt en dat hij in staat is om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te betalen. De moeder heeft in haar grieven aangevoerd dat de rechtbank de naam van de minderjarige onjuist heeft vermeld, wat door het hof is erkend, maar dit leidt niet tot vernietiging van de beschikking.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen. De overige grieven van beide partijen behoeven geen verdere bespreking. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2011
Zaaknummer : 200.078.815/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-142
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.M.J.R. Maes te Middelharnis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 16 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 oktober 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 25 januari 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 9 maart 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 4 mei 2011 een brief van 3 mei 2011 met bijlage;
van de zijde van de vader:
- op 26 april 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 11 mei 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de moeder op 23 mei 2011 een brief met bijlage ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 9 januari 2008 van het gerechtshof ’s-Gravenhage gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2003] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, ten bedrage van € 220,- per maand met ingang van 1 maart 2009 op nihil is bepaald.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook te noemen: de kinderalimentatie. De vader is de biologische vader van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie, dan wel de vader te verplichten tot het voldoen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige ten bedrage van € 220,- per maand, althans van een bijdrage welke door het hof in goede justitie dient te worden bepaald.
3. De vader bestrijdt het beroep van de moeder en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel niet bewezen, kosten rechtens. In incidenteel appel verzoekt de vader, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld met ingang van 1 juli 2007.
4. De moeder bestrijdt het incidenteel appel van de vader en verzoekt het incidenteel appel van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit af te wijzen.
5. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank de minderjarige in haar beschikking ten onrechte heeft aangeduid met de naam “[naam]”. De vader is het met deze grief eens.
6. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de minderjarige aangeduid met de naam “[naam]”, terwijl uit de stukken blijkt dat dit niet de juiste naam is van de minderjarige. Hoewel de eerste grief van de moeder slaagt, leidt dit niet tot vernietiging van de bestreden beschikking.
7. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inkomensvermindering van de vader een wijziging van omstandigheden is die rechtvaardigt dat de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld. De moeder betwist niet dat het inkomen van de vader de afgelopen jaren is gedaald, doch zij is van mening dat dit voor rekening en risico van de vader dient te komen omdat hij er zelf voor heeft gekozen om minder te gaan werken.
8. De vader stelt dat hij in de loop van 2007 gedwongen minder is gaan werken bij [naam werkgever] als gevolg van de slechte financiële omstandigheden van het bedrijf. Hij heeft daarom in 2007 een tweede baan aangenomen als bondscoach bij [naam werkgever]. Het dienstverband bij [naam werkgever] is per 1 maart 2009 beëindigd vanwege bezuinigingen. De vader betoogt dat het lastig is voor hem om naast zijn dienstverband bij [naam werkgever] een ander dienstverband aan te gaan omdat hij verspreid over de hele dag lessen geeft. Hij wijst erop dat het bovendien niet gemakkelijk is om een andere baan in de sportbranche te vinden, aangezien er veel wordt bezuinigd. De vader heeft jarenlang karate op topniveau beoefend. Hij heeft daardoor geen opleiding kunnen volgen. Het zou de vader veel tijd en geld kosten om zich te laten omscholen.
9. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, gelegen in het feit dat het inkomen van de vader is gedaald. In het hiernavolgende zal het hof beoordelen of deze wijziging van omstandigheden dient te leiden tot een wijziging van de kinderalimentatie.
10. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de vader in 2005 is gaan werken bij [naam werkgever], destijds het bedrijf van zijn ouders en thans van zijn broer. Op enig moment verdiende de vader daar circa € 30.000,- bruto per jaar. Momenteel is de vader nog ongeveer 20 uur per week werkzaam bij [naam werkgever] en verdient hij circa € 18.000,- bruto per jaar. Naar het oordeel van het hof heeft de vader onvoldoende aangetoond dat het voor hem niet mogelijk is om (elders) meer uren te gaan werken en zodoende weer een inkomen vergelijkbaar met zijn oude inkomen te verdienen. De vader heeft niet laten zien dat hij zich op enige wijze inspant om zijn verdiencapaciteit ten volle te benutten, hetgeen, gelet op zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens de minderjarige, wel van hem kan worden gevergd. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de inkomensvermindering van de vader in diens risicosfeer ligt, zodat het hof ervan uitgaat dat de vader in staat is voldoende inkomen te genereren om de bij de beschikking van 9 januari 2008 van dit hof vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Het voorgaande leidt ertoe dat zich geen wijzigingsgrond voordoet als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, BW.
11. Het hof passeert de stelling van de vader dat het grievende gedrag van de moeder jegens hem zijn weerslag dient te hebben in de verplichting tot betaling van kinderalimentatie, nu de vermeende gedragingen van de moeder geen grond vormen om eventueel tot matiging van de verplichting tot betaling van kinderalimentatie te komen.
12. Het vorenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en het inleidende verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimenatie alsnog zal worden afgewezen.
13. Gelet op het hiervoor overwogene behoeven de overige grieven, zowel in principaal als in incidenteel appel, geen bespreking meer.
14. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de vader;
wijst af het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Van Nievelt en Van der Burght, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.