ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4488

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.940.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Labohm
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en mondelinge overeenkomst tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarigen [X] en [Y] was vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 175,- per maand per kind. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om het beroep van de man ongegrond te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de eerder vastgestelde kinderalimentatie van € 1.250,- per maand bij mondelinge overeenkomst is gewijzigd naar € 600,- per maand. Het hof oordeelt dat de behoefte van de minderjarigen, gebaseerd op het netto gezinsinkomen van de ouders, € 625,- per maand per kind bedraagt. Het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, maar past de kinderalimentatie aan op basis van de draagkracht van de ouders. De vader heeft een draagkracht van € 1.052,- per maand voor de periode van 1 september 2010 tot 1 november 2010 en € 898,- voor de periode van 1 november 2010 tot 1 december 2010. De moeder heeft een draagkracht van € 613,- per maand. Het hof stelt de kinderalimentatie vast op € 782,- per maand voor de eerste periode en € 742,- voor de tweede periode. De moeder hoeft geen terugbetaling te doen van eventueel teveel ontvangen alimentatie. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2011
Zaaknummer : 200.080.940.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-10471
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.W. Bos-Hagens te Noordwijkerhout,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 januari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 november 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 24 maart 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van man:
- op 11 februari 2011 een inventarislijst met bijlagen;
- op 17 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 31 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 18 mei 2011 een brief van 17 mei 2011 met bijlagen.
De zaak is op 1 juni 2011 mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover thans van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader met ingang van 1 september 2010 voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de moeder, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 625,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of andere regelingen voor die minderjarigen zal of kan worden verleend.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 10 december 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen [X], geboren op [in] 1999 te [woonplaats], en [Y], geboren op [in] 2002 te [woonplaats] (hierna: de minderjarigen).
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door hem te betalen kinderalimentatie € 175,- per maand per kind zal bedragen, dan wel een bedrag door het hof in goede justitie vast te stellen, met de bepaling dat de vader de eventueel teveel betaalde alimentatie in mindering mag brengen op het door het hof te bepalen bedrag.
3. De moeder bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroepschrift van de vader ongegrond te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in beide instanties.
Mondelinge overeenkomst
4. Ter zitting is vast komen te staan dat de in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie van € 1.250,- per maand bij mondelinge overeenkomst tussen partijen is gewijzigd. Partijen zijn overeengekomen dat de vader ingaande 1 december 2010 een bijdrage voldoet van € 600,- per maand. In zoverre dient de bestreden beschikking dan ook te worden vernietigd. Ter beoordeling aan het hof ligt thans nog voor de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de periode 1 september 2010 tot 1 december 2010.
Behoefte van de minderjarigen
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarigen heeft vastgesteld op € 625,- per kind per maand. De vader stelt dat de behoefte, gelet op het gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen, € 335,- per kind per maand bedraagt.
6. Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie is dat de levensstandaard van het kind na het verbreken van de relatie niet daalt. Zolang de relatie niet is verbroken, is het gezinsinkomen bepalend voor de uitgaven die ten behoeve van het kind worden gedaan. Dit gezinsinkomen is dan ook de maatstaf bij het vaststellen van de behoefte van het kind, ook na het verbreken van de relatie. Niet in geschil is dat partijen medio 2009 uit elkaar zijn gegaan en dat de vader tot en met eind maart 2009 een inkomen van € 3.675,- netto per maand verdiende. Het hof acht het, mede gelet op voormeld uitgangspunt, niet redelijk om een (tijdelijke) daling van het inkomen van de vader, of dit nu verwijtbaar is of niet en welke de laatste maanden van de relatie is ingetreden, van invloed te doen zijn op de behoefte van de kinderen. Het hof zal dan ook bij de bepaling van de behoefte van de kinderen, evenals de rechtbank, uitgaan van een netto gezinsinkomen van € 4.825,- per maand, waaruit een behoefte van € 625,- per maand per kind voortvloeit. In zoverre dient de bestreden beschikking dan ook te worden bekrachtigd.
Aandeel van de vader en de moeder in de kosten van de minderjarigen
7. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de kosten van de kinderen naar rato van het inkomen te verdelen tussen hem en de moeder.
8. Het hof overweegt als volgt. Indien beide ouders na de scheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, hetgeen in onderhavige zaak het geval is, dient te worden bezien in welke mate ieder der ouders in het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen moet bijdragen. Ter bepaling van ieders aandeel kan van beide ouders een draagkrachtberekening worden gemaakt die dan vervolgens met elkaar worden vergeleken. Het hof zal dan ook met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel in de kosten van de minderjarigen moet dragen, de draagkracht van de vader en de moeder met elkaar vergelijken. Het hof zal bij deze berekening de betrokken kinderen buiten beschouwing laten, hetgeen betekent dat de vader en de moeder beide als alleenstaande worden beschouwd.
Draagkracht van de vader
Inkomen
9. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte is uitgegaan van het inkomen dat hij bij [bedrijf] verdiende. Volgens de vader is het ontslag bij [bedrijf] en daarmee het inkomensverlies niet verwijtbaar, nu hij vanwege alle spanningen en lijfsbehoud zijn baan bij [bedrijf] heeft opgezegd. Bovendien, zo stelt de vader, zou zijn contract bij [bedrijf] toch per 31 juli 2010, zijnde de einddatum van het contract, zijn beëindigd.
10. Het hof stelt allereerst vast dat niet (meer) in geschil is dat het ontslag van de vader bij [C] niet verwijtbaar is geweest. Vast staat dat de vader na zijn ontslag actief op zoek is gegaan naar een andere werkkring en dat hij snel in dienst is getreden bij [bedrijf]. Dit betrof een dienstverband voor een jaar bij [bedrijf] voor de periode 1 augustus 2009 tot en met 31 juli 2010. De vader heeft met ingang van 1 maart 2010 ontslag genomen bij [bedrijf] vanwege de omstandigheid dat samenwerking met de baas voor hem onmogelijk was. De vader heeft alles in het werk heeft gesteld om na het verlies van zijn werkkring bij Mobilly BV een baan te vinden. Het kan voorkomen dat een baan niet passend is. Gezien het motief dat de vader aan zijn ontslagname ten grondslag heeft gelegd acht het hof de ontslagname door de vader niet verwijtbaar. Daaraan doet niet af dat de vader geen WW-uitkering heeft gekregen.
11.Het hof gaat er, evenals de rechtbank, vanuit dat de vader over de periode van 1 maart 2010 tot 3 september 2010 geen inkomen heeft genoten.
12. De vader is per 3 september 2010 in dienst [A]. en met ingang van 1 november 2010 bij [B] Gelet hierop zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de vader voor de periode: 1 september 2010 tot 1 november 2010 uitgaan van het inkomen dat de vader genoot bij [A] en voor de periode 1 november 2010 tot 1 december 2010 uitgaan van het inkomen dat de vader genoot bij [B]
13. Het hof gaat daarbij uit van een inkomen van respectievelijk € 865,20 bruto per week, zoals dat volgt uit verscheidene door de vader overgelegde salarisspecificaties van [A], en € 3.400,- bruto per maand bij Fintec, zoals dat volgt uit de door de vader overgelegde salarisspecificatie over de maand november 2010. Voorts houdt het hof rekening met een vakantietoeslag van 8% en een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage van € 2.340,- per jaar.
Lasten
14. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vader rekening met de volgende maandelijkse lasten, welke lasten overigens in hoger beroep ook niet meer in geschil zijn:
- Huur van € 363,-;
- Ziektekosten premie van € 126,-;
- Inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage van € 195,-;
- Kosten verbonden aan de zorgregeling van € 100,-.
15. Voorts houdt het hof rekening met een rentebetaling door de vader van € 70,- per maand in het kader van een schuld uit de huwelijkse periode bij de Fortis bank.
16. Het hof houdt geen rekening met een aflossing op de creditcard schuld nu is gebleken dat deze schuld inmiddels in zijn geheel is afgelost. Het hof houdt eveneens geen rekening met de door de vader in zijn draagkrachtberekening opgevoerde andere bijzondere kosten van € 16,01, herinrichtingskosten van € 125,- en overige kosten van € 114,-, nu deze lasten geen voorrang hebben boven de kinderalimentatie.
17. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vader opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat de vader, inclusief het fiscaal voordeel dat hij geniet, voor de periode 1 september 2010 tot 1 november 2010 een draagkracht heeft van € 1.052,- per maand en voor de periode 1 november 2010 tot 1 december 2010 een draagkracht heeft van € 898,-.
Draagkracht van de moeder
18. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de moeder uitgaan van de door haar bij brief van 17 mei 2011 als productie 2 overgelegde draagkrachtberekening, nu de daarin opgevoerde posten door de vader niet zijn betwist. Uit deze berekening volgt dat de moeder, inclusief het fiscaal voordeel dat zij geniet, een draagkracht heeft van € 613,- per maand.
19. Gelet op de draagkrachtvergelijking die het hof op basis van het vorenstaande heeft verricht, draagt de vader in de periodes 1 september 2010 tot 1 november 2010 en 1 november 2010 tot 1 december 2010 naar rato bij in de kosten van de minderjarigen ten bedrage van € 1.250,- per maand indien hij respectievelijk een bedrag van € 782,- per maand en een bedrag van € 742,- per maand bijdraagt en de moeder indien zij respectievelijk een bedrag van € 468,- per maand en een bedrag van € 507,- per maand bijdraagt.
20. Nu de draagkracht van de vader toereikend is om een bedrag van € 782,- en € 742,- per maand bij te dragen, zal het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de periodes 1 september 2010 tot 1 november 2010 en 1 november 2010 tot 1 december 2010 op die bedragen vaststellen, hetgeen in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. In zoverre dient de bestreden beschikking dan ook te worden vernietigd.
Terugbetaling
21. Gelet op het consumptief karakter van de kinderalimentatie, is het hof van oordeel dat van de moeder niet verlangd kan worden dat zij gehouden is tot terugbetaling van hetgeen door haar teveel is ontvangen. Het hof zal het verzoek van de vader daartoe derhalve afwijzen.
22. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen [Y] en [X] voor de periode 1 september 2010 tot 1 november 2010 op € 391,- per maand per kind, voor de periode 1 november 2010 tot 1 december 2010 op € 371,- per maand per kind en voor de periode ingaande 1 december 2010 op € 300,- per maand per kind, wat de na heden te
ver¬schij¬nen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
bepaalt dat de moeder het tot heden eventueel te veel ontvangene niet aan de vader behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Van Dijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.