GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaksnummer : 200.038.233
Zaak- rolnummer rechtbank : 186026/ HA ZA 02-2408
arrest van 2 augustus 2011
[de man],
wonende te [gemeente],
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: [de man],
advocaat: mr. E.M. Kostense te `s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [adres],
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: [de vrouw],
advocaat: mr. L. Schelstrate te Tilburg.
Het verdere verloop van het geding
Het hof heeft op 17 augustus 2010 een tussenarrest gewezen.
Op 12 oktober 2010 heeft [de vrouw] een akte na tussenarrest genomen.
Op 12 oktober 2010 heeft [de man] een akte genomen tevens houdende een verzoek ex artikel 31 lid 1 Rv.
Op 26 oktober 2010 heeft [de vrouw] een antwoordakte genomen op het verzoek ex art 31 lid 1 Rv.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. In het tussenarrest heeft het hof bepaald dat partijen:
1. op grond van rechtsoverweging 114, bij akte in het geding dienen te brengen de berekening van de vordering die [de vrouw] heeft op [de man] ter zake de kosten van de gewone gang van de huishouding, en
2. op grond van rechtsoverweging 48 zich bij akte dienen uit te laten over een nog eventueel bestaand meningsverschil over de uitwerking van het in de rechtsoverwegingen 47 en 48 gegeven oordeel.
2. In het kader van een goede procesorde acht het hof het gezien de wijze van procederen van partijen alsmede de duur van de procedure onaanvaardbaar dat door partijen in dit stadium van het geding wederom nieuwe stellingen naar voren worden gebracht. Daarmee wordt de concentratie van het processuele debat ernstig verstoord en zou de procedure wederom worden vertraagd. Na bijna negen jaar procederen hebben beide partijen belang bij een afdoening van hun geschillen. Bovendien vergen die nieuwe stellingen deels nader onderzoek waarvoor dit geding geen gelegenheid meer biedt. Het hof acht het in strijd met een goede procesorde dat in dit stadium van het geding nog wordt ingegaan op nieuwe stellingen van partijen tenzij in het tussenarrest sprake is van een onjuiste beslissing of een kennelijke fout.
3. Hetgeen [de man] in zijn akte tevens houdende verzoek ex artikel 31 lid 1 Rv heeft gesteld vormt voor het hof geen aanleiding om op eerdere beslissingen terug te komen. [de man] stelt in wezen dat het hof een verkeerde inhoudelijke beslissing heeft gegeven in zijn tussenarrest. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval, maar wat daar ook van zij: [de man] miskent met zijn beroep op art. 31 Rv dat dit artikel zich niet leent voor herstel van een - naar het oordeel van [de man] - inhoudelijk verkeerde beoordeling.
4. Voor het inkomen van [de man] gaat het hof uit van de gegevens zoals opgenomen in het overzicht van de door [de man] ingeschakelde belastingdeskundige. Deze partijdeskundige heeft zijn visie gegeven op basis van de verminderingsbeschikkingen van de belastingdienst. Het hof acht dit de meest objectieve bron nu partijen het niet met elkaar eens kunnen worden over de hoogte van het inkomen.
5. Wat [de man] uit het inkomen feitelijk betaalt, doet niet af aan de hoogte van het inkomen. Er is geen grond om het inkomen van [de man] te verlagen met betrekking tot de door hem betaalde hypotheekrente. Maatstaf zijn de netto-inkomsten uit arbeid van partijen: Hetgeen door de werkgever maandelijks worden uitbetaald aan de werknemer.
6. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hun aktes hebben gesteld met betrekking tot het inkomen van [de vrouw] ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de deskundige met betrekking tot het inkomen van [de vrouw].
Verdeling van de kosten van de gewone gang van de huishouding.
7. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat de kosten van de gewone gang van de huishouding zijn:
• 1998 fl. 68.812
• 1999 fl. 108.888
• 2000 fl. 104.261
• 2001 fl. 71.842
• 2002 fl. 21.797
• Totaal fl. 375.600
8. Voor de vaststelling van de vordering van [de vrouw] op [de man] is het hof uitgegaan van de berekening door [de vrouw] op blz. 5 van haar akte van 12 oktober 2010. [de vrouw] heeft derhalve een vordering op [de man] van € 38.599,86 ter zake de gewone gang van de huishouding. De rechtsoverwegingen 48 en 49 van het tussenarrest zijn niet in tegenspraak met rechtsoverweging 50. In de eerste overwegingen gaat het om inkomsten en in de laatste om vermogen. Maatstaf voor de verdelingsleutel van de kosten zijn in het onderhavige geval de inkomsten en niet het vermogen. Vermogensverlies vermindert op zichzelf niet het bedrag van de netto-inkomsten.
Kosten met betrekking tot de gewone gang van de huishouding
9. Ter zake de kosten van de gewone gang van de huishouding dient [de man] aan [de vrouw] te betalen de somma van € 38.599,86 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de dag van dit arrest.
10. In rechtsoverweging 138 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat [de vrouw] aan [de man] dient te voldoen de somma van € 1.352,- ter zake kosten na vertrek, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de dag van dit arrest.
Gedeeltelijke vernietiging
11. De bestreden vonnissen worden vernietigd voor zover:
- [de man] aan [de vrouw] aan kosten van de gewone gang van de huishouding dient te betalen de somma van € 26.011,58;
- [de man] aan [de vrouw] dient te betalen de somma van € 1.634, - (uitgaven door [de vrouw] ten behoeve van [de man] na beëindiging van de relatie)
12. Gezien de wijze waarop beide partijen hebben geprocedeerd acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
vernietigt de vonnissen door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen op 18 augustus 2004, 13 december 2006, 5 september 2007 en 25 maart 2009 gewezen voor zover:
• [de man] aan [de vrouw] aan kosten van de gewone gang van de huishouding dient te betalen de somma van € 26.011,58;
• [de man] aan [de vrouw] dient te betalen de somma van € 1.634,- (uitgaven door [de vrouw] ten behoeve van [de man] na beëindiging van de relatie);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
• veroordeelt [de man] om aan [de vrouw], met betrekking tot de kosten van de gewone gang van de huishouding, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 38.599,86 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de dag van dit arrest;
• veroordeelt [de vrouw] om aan Van der Heijden, met betrekking tot de kosten van vertrek, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 1.352,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de dag van dit arrest;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Husson en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011 in aanwezigheid van de griffier.