ECLI:NL:GHSGR:2011:BR4562

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002188-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelicten en niet-naleving van ademtestverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichting om ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat, en het besturen van een voertuig terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. De feiten vonden plaats op 16 augustus en 16 september 2009 in Leiden. De verdachte had niet alleen de ademtest geweigerd, maar ook een auto bestuurd terwijl hem de overgifte van zijn rijbewijs was gevorderd op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof oordeelde dat de verdachte blijk had gegeven van grove veronachtzaming van de verkeersveiligheidsvoorschriften. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 8 maanden toewijsde. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002188-10
Parketnummer(s): 09-935721-09, 09-611727-09 en 09-733444-09 (TUL)
Datum uitspraak: 21 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 13 januari 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden, onder parketnummer 09-733444-09, toegewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2009 te Leiden als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (auto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2009 te Leiden als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de [straat A], een motorrijtuig, (auto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 augustus 2009 te Leiden als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (auto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op 16 september 2009 te Leiden als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, op de weg, de [straat A], een motorrijtuig, (auto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter zake van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat hij getracht heeft te voldoen aan zijn verplichting om ademlucht te blazen in het voor het onderzoek bestemde apparaat, maar dat hij vanwege zijn astmatische bronchitis hier niet aan heeft kunnen voldoen.
Uit het proces-verbaal van 16 augustus 2009, nr. 2009247739-1, blijkt dat de ademanalyse is mislukt omdat de verdachte in het geheel niet heeft willen blazen. De verbalisanten hebben geconstateerd dat hij de eerste keer dat hij moest blazen met zijn hand het tuitje waardoor hij moest blazen heeft dichtgeknepen, waardoor geen lucht vanuit zijn mond in de tuit kon stromen. De keren daarop heeft hij zijn lippen dichtgeknepen en niet geblazen. Nu de verdachte zelfs niet heeft getracht te blazen, maar slechts doende is geweest te voorkomen dat zijn adem in het analyseapparaat zou stromen is de mededeling dat hij zou lijden aan astmatische bronchitis en daardoor niet goed kon blazen irrelevant. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met dien verstande dat de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden aan het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden gekoppeld.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft niet voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. Voorts heeft hij een auto bestuurd terwijl hem ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van zijn rijbewijs was gevorderd. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de voorschriften die mede ten behoeve van de verkeersveiligheid in het leven zijn geroepen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten krachtens de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, alsmede een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 19 mei 2009 onder parketnummer 09-733444-09 is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, met bevel dat die ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14g, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 45 (vijfenveertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 19 mei 2009 onder parketnummer 09-733444-09 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 (acht) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. le Clercq-Meijer, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 april 2011.