GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2011
Zaaknummer : 200.039.088/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-9246
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. Zennipman te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.A.M. Perquin te Zoetermeer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 14 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 15 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 12 oktober 2009 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 13 januari 2010 een brief van 12 januari 2010 met bijlagen;
- op 26 maart 2010 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 20 mei 2010 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 13 mei 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Op 2 juni 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak aangevangen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is pro forma aangehouden in afwachting van het verstrijken van de appeltermijn ten aanzien van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 maart 2010, waarbij de toestemming van de moeder tot erkenning door de man van de hierna te noemen minderjarige is vervangen door die van de rechtbank.
Op 24 november 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak, tezamen met de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer 200.068.693/01, betreffende de vervangende toestemming tot erkenning door de man van de minderjarige, voortgezet. De zaak is aangehouden tot 26 maart 2011 pro forma in afwachting van het deskundigenonderzoek in de zaak met zaaknummer 200.068.693/01.
Op 18 mei 2011 is de mondelinge behandeling van de zaak, tezamen met de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer 200.068.693/01, betreffende de vervangende toestemming tot erkenning door de man van de minderjarige, voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de man in zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2008] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, en tot vaststelling van een informatieplicht met betrekking tot de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Bij beschikking van dit hof van dezelfde datum als deze beschikking is de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 maart 2010, waarbij de toestemming van de moeder tot erkenning door de man van de minderjarige is vervangen door die van de rechtbank, bekrachtigd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgang tussen de man en de minderjarige, alsmede de vaststelling van een informatieregeling ten behoeve van de man met betrekking tot de minderjarige.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling te bepalen zodat hij gerechtigd is de minderjarige bij zich te hebben elke zaterdagochtend van 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur alsmede de helft van de zomervakantie en de helft van de feestdagen en te bepalen dat de moeder hem eenmaal per half jaar schriftelijk zal informeren over de ontwikkeling van de minderjarige, zulks door overlegging van informatie welke de ontwikkeling van de minderjarige betreft.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden.
4. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de beslissing in de beschikking met zaaknummer 200.068.693/01, betreffende de vervangende toestemming tot erkenning door de man van de minderjarige, zal de man, zodra de erkenning heeft plaatsgevonden, worden aangemerkt als juridische vader van de minderjarige. De man zal alsdan op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 1:377b, eerste lid, BW ontvankelijk zijn in zijn verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling. De beslissing aangaande de bestreden beschikking zal om die reden worden aangehouden.
5. De man wil graag omgang met de minderjarige hebben. Hij wenst daarnaast door de moeder geïnformeerd te worden over de ontwikkeling van de minderjarige. De man betwist dat hij de moeder heeft mishandeld en dat hij de minderjarige seksueel heeft misbruikt.
6. De moeder acht een omgangsregeling in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Er is bij haar geen enkele ruimte om de man een plaats te geven in het leven van de minderjarige. De moeder is bang voor de man en betoogt dat hij ongeduldig, agressief en handtastelijk is. Zij vreest dat de man de minderjarige iets zal aandoen als hij ongeduldig wordt. Volgens de moeder is de door de man verzochte omgangsregeling bovendien buiten elke proportie omdat de minderjarige nog zeer jong is en de man in het geheel niet kent.
7. Mede gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen over hetgeen vanaf de geboorte van de minderjarige is gebeurd, is het hof onvoldoende geïnformeerd of omgang met de man, alsdan de vader, in het belang van de minderjarige is en, indien dit wel het geval is, in welke vorm en frequentie de omgang gestalte zou moeten krijgen. Het hof zal daarom de raad verzoeken reeds nu een onderzoek in te stellen, daarover te rapporteren en het hof van advies te dienen. De raad wordt verzocht eveneens te adviseren over het al dan niet vaststellen van een informatieregeling. De verdere behandeling van de zaak zal worden aangehouden tot de in het dictum aan te geven pro formadatum.
8. Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zaterdag 1 oktober 2011 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2011.