ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5024

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003949-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van RET-controleurs en verzet tegen aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van twee buitengewoon opsporingsambtenaren, werkzaam bij de RET, en van verzet tegen zijn aanhouding. De feiten vonden plaats op 24 januari 2010 te Rotterdam, waar de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen de ambtenaren tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. Het hof benadrukt dat geweld tegen personen met een maatschappelijke taak een ernstig misdrijf is, dat zwaarder bestraft dient te worden dan andere misdrijven. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 100 uur. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, elk ter hoogte van € 155,-. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd onder toezicht van de reclassering stellen en deelnemen aan een COVA+ training. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.F.L.M. van der Grinten, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003949-10
Parketnummer: 10-811021-10
Datum uitspraak: 16 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht (deelname aan een COVA+ training), alsmede tot een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Ter zake van het onder 3 tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis. Voorts is er een beslissing genomen omtrent een tweetal vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Uit de akte rechtsmiddel d.d. 21 juli 2010 blijkt dat het hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te Rotterdam, opzettelijk mishandelend één of meer ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar (werkzaam bij afdeling Veiligheid van de RET), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtena(a)r(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2010 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar (werkzaam bij afdeling Veiligheid van de RET) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel artikel 70 Wet Personenvervoer 2000, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, heeft verzet door opzettelijk gewelddadig
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- (een) zwaaiende beweging(en) te maken naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hem, verdachte, trachtte(n) te geleiden,
tengevolge waarvan de opsporingsambtena(a)r(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel bekwam(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2010 te Rotterdam, opzettelijk mishandelend ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar (werkzaam bij afdeling Veiligheid van de RET), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in het gezicht heeft geslagen en gestompt, waardoor voornoemde ambtenaren letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
2.
hij op 24 januari 2010 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar (werkzaam bij afdeling Veiligheid van de RET) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel artikel 70 Wet Personenvervoer 2000 op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, heeft verzet door opzettelijk gewelddadig
- te slaan en te stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en
- te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem, verdachte, trachtten te geleiden, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel bekwamen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht alsmede tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een tweetal RET-controleurs en heeft zich verzet tegen zijn aanhouding. Hij heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffers. Daarnaast dient het RET-personeel niet in in de rechtmatige uitoefening van hun bediening te worden belemmerd en dient zij erop te mogen vertrouwen dat zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden gevrijwaard blijft van tegen haar gerichte vormen van geweld.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 augustus 2011 betoogd dat de strafmaat met betrekking tot geweld tegen overheidsfunctionarissen en daaraan gelijk te stellen functionarissen twee keer zo hoog zou moeten zijn in vergelijking met andere gevallen. Daartoe is aangevoerd dat het hier om een in de samenleving breed gevoelde noodzaak gaat, welke is vormgegeven door middel van een beleidslijn van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat geweld plegen tegen personen met een maatschappelijke taak een ernstig misdrijf is, welk misdrijf een hogere straf met zich mee dient te brengen dan in andere gevallen. Voor het bepalen van de hoogte van die straf dient te worden gekeken naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de persoon van de verdachte. Het hof neemt hierbij de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt.
In de onderhavige zaak kan het hof zich vinden in de eis van de advocaat-generaal. Verdachte is begonnen met het gebruiken van grof geweld tegen de RET medewerkers en hij heeft zich ook actief verzet tegen pogingen om hem na aanhouding op te brengen. Anderen hebben – zoals blijkt het uit dossier – in hetgeen daarop volgde aanleiding gezien om ook geweldadigheden te plegen. Daarnaast heeft verdachte zich, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie, eerder schuldig gemaakt aan geweldsdelicten.
Het hof is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding M.H.W. Blank gemachtigde van [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd door middel van zijn gemachtigde M.H.W. Blank en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 155,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 155,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering tot schadevergoeding M.H.W. Blank gemachtigde van [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd door middel van zijn gemachtigde M.H.W. Blank en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 155,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 155,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 181, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien dit inhoudt deelname aan een COVA+ training.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren,
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer 2] terzake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,- (honderdvijfenvijftig euro)
aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 155,00 (honderdvijfenvijftig euro)
aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis,
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer 1] terzake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,00 (honderdvijfenvijftig euro)
aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 155,00 (honderdvijfenvijftig euro)
aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis,
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz,
mr. T.J.P. van Os van den Abeelen en mr. M.F.L.M. van der Grinten, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 augustus 2011.
Mr. M.F.L.M. van der Grinten is buiten staat dit arrest te ondertekenen.