Rolnummer: 22-006079-09
Parketnummer: 10-662441-09
Datum uitspraak: 15 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 november 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 september 2010 en 1 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- de aandacht getrokken van de inzittende(n) van een voertuig, (een) potentiele koper(s), door te zwaaien en/of wenken, en/of - (vervolgens) de inzittende(n) van dat voertuig, (een) potentiele koper(s) (in het Duits en/of Nederlands) aangesproken, en/of - (in het Duits en/of Nederlands) aan die koper(s) gevraagd hoeveel "bruin" en/of "wit" zij nodig hadden, en/of
- (vervolgens) tegen die koper(s) gezegd dat hij/zij hen moest(en) volgen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en/of verstrekken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen heeft getracht te bewegen om daartoe gelegenheid te verschaffen, hebbende verdachte en verdachtes mededader
- de aandacht getrokken van de inzittenden van een voertuig door te wenken en
- vervolgens de inzittenden van dat voertuig in het Duits en Nederlands aangesproken en
- in het Nederlands gevraagd hoeveel "bruin" en "wit" zij nodig hadden en
- vervolgens tegen gezegd dat zij hen moesten volgen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Uit het tot bewijs gebezigde, op ambtsbelofte door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt onder meer dat:
- de nabij een afrit van de autosnelweg A16 gelegen [straat A] te Rotterdam, alwaar het in dat proces-verbaal bedoelde tankstation van [onderneming A] is gevestigd, een doorgaande route is die veelvuldig wordt gebruikt door in het buitenland woonachtige personen die drugs in Rotterdam komen kopen;
- aldaar tal van drugsrunners actief zijn die bij de aankoop van harddrugs een bemiddelende rol vervullen en de aandacht proberen te trekken van inzittenden van voertuigen die van buitenlandse kentekens zijn voorzien;
- de lokauto, waarin genoemde opsporingsambtenaren zich op 20 februari 2009 bevonden, met het oog op een op die dag gehouden actie, gericht op drugsrunners, van Duitse kentekenplaten was voorzien;
- de Hyundai Lantra, met het kenteken [kenteken A] en
- naar later bleek - [medeverdachte 1] als inzittende, reeds bij het tankstation geparkeerd stond toen de opsporingsambtenaren daar met de lokauto arriveerden;
- het kenteken [kenteken A] in verband met drugsrunnen meermalen in het bedrijfsprocessensysteem van de politie voorkwam;
- de remverlichting van de zich ongeveer 10 meter vóór de lokauto bevindende Hyundai Lantra diverse malen oplichtte, [medeverdachte 1] zijn hoofd door het raam aan de bestuurderszijde van die auto stak, oogcontact met de opsporingsambtenaren maakte, meerdere malen naar hen wenkte, uitstapte en in hun richting liep;
- vervolgens de bestuurder van een Opel Corsa met het kenteken [kenteken B] - naar later bleek: de verdachte - schuin voor de lokauto stopte;
- ook het kenteken [kenteken B] meermalen in verband met drugsrunnen in het bedrijfsprocessensysteem van de politie voorkwam;
- [medeverdachte 1] en de verdachte met elkaar spraken, de verdachte vervolgens uit de Opel Corsa stapte en samen met [medeverdachte 1] naar de lokauto liep;
- de verdachte en [medeverdachte 1] meerdere keren aan de opsporingsambtenaren vroegen: "Was wollen Sie" en "Wat willen jullie".
Eerdergenoemde [verbalisant 2] heeft daarop uiteindelijk geantwoord: "Braun of Weis".
De raadsman van de verdachte heeft zich, naar het hof begrijpt, ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Talloncriterium is geschonden. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat de politie met het hiervoor weergegeven antwoord "een stap te ver is gegaan", dat aldus sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en mitsdien van een onherstelbaar vormverzuim, reden waarom vorenbedoeld proces-verbaal van bevindingen zijns inziens van het bewijs dient te worden uitgesloten, evenals al hetgeen uit de bevindingen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is voortgevloeid.
Dit standpunt wordt door het hof niet onderschreven, nu, de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, niet aannemelijk is geworden dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] door het - tijdens het door hen geïnstigeerde contact en uiteindelijk op hun herhaaldelijke vragen gegeven - antwoord "Braun of Weis" tot andere handelingen zijn gebracht dan die waarop hun opzet tevoren was gericht.
Uit het - voor het bewijs bruikbare en tot het bewijs gebezigde - proces-verbaal van bevindingen blijkt voorts dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1], ook nog na het antwoord "Braun of Weis", zodanig nauw en volledig hebben samengewerkt, dat zij het bij artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijf, zoals bewezen verklaard, tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Het hof vermag dan ook niet in te zien dat de verdachte, indien hij inderdaad, als in hoger beroep gesteld, door meergenoemde opsporingsambtenaren met de medeverdachte [medeverdachte 1] is verward, van het tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken, zoals door zijn raadsman is betoogd.
De aan dat betoog ten grondslag liggende stelling omtrent een persoonsverwisseling acht het hof overigens ook niet aannemelijk geworden, aangezien:
- de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2010 heeft verklaard dat hij op 20 februari 2009 in een Opel Corsa reed - zoals ook in meergenoemd proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd - en dat de medeverdachte [medeverdachte 1] een Hyundai heeft;
- de als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2011 gehoorde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] heeft verklaard dat bedoeld proces-verbaal direct na de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte is opgemaakt;
- het hof op laatstgenoemde terechtzitting, alwaar ook de medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige is gehoord, heeft waargenomen dat de verdachte donkerder getint is en een meer volwassen uiterlijk/gezicht heeft dan zijn medeverdachte [medeverdachte 1], dat de verdachte - zoals het bij gelegenheid van die waarneming is uitgedrukt - heldere "kattenogen" en een vol gezicht heeft, terwijl de medeverdachte [medeverdachte 1] donkere ogen en een afgetraind gezicht heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid te verschaffen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs door op het terrein van een aan de [straat A] te Rotterdam gelegen benzinestation - alwaar drugsrunners als de verdachte en zijn medeverdachte verschillende vormen van overlast veroorzaken - de inzittenden van een auto met Duitse kentekenplaten onder meer aan te spreken en hen uiteindelijk gericht te vragen hoeveel "bruin" en "wit" zij nodig hadden.
De handel in en het daaruit voortvloeiende gebruik van harddrugs leveren de samenleving niet alleen de overlast op die in het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] nader staat omschreven en ter bestrijding waarvan de politie op 20 februari 2009 een specifiek op drugsrunners gerichte actie heeft gehouden. De handel in en het gebruik van dergelijke drugs gaan veelal ook met allerlei vormen van criminaliteit gepaard en brengen daarenboven risico's voor de volksgezondheid met zich. De verdachte heeft zich aan een en ander klaarblijkelijk niets gelegen laten liggen en heeft kennelijk puur uit winstbejag gehandeld.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2011 is de verdachte voorafgaand aan 20 februari 2009 eenmaal onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een soortgelijke feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. A.M. Zwaneveld, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 april 2011.
Mr. A.M. Zwaneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.