GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 10 augustus 2011
Zaaknummer : 200.078.642/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1839
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.P. Verhaar-Kok te Alphen aan den Rijn.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 10 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 oktober 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 9 februari 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 22 december 2010 een brief van 21 december 2010 met bijlagen;
- op 24 juni 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 27 juni 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 4 juli 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 8 juli 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep in geschil, bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, ter zake van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden:
- dat uit de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning [adres woning sub 3], aan de man een bedrag van € 44.470,- toekomt;
De verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap is als volgt vastgesteld:
aan de man worden toebedeeld:
- de helft van de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning [adres woning sub 3], na aftrek van € 44.470,-;
- een door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 14.571,82, zijnde de helft van de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning te [adres woning sub 2];
aan de vrouw worden toebedeeld:
- de helft van de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning [adres woning sub 3], na aftrek van het aan de man toekomende bedrag van € 44.470,-.
Het meer of anders verzochte ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de beperkte gemeenschap is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de beperkte gemeenschap.
2. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen dat aan de vrouw toekomt de helft van de overwaarde van € 119.000,- op de woning aan de [adres woning sub 3] zonder dat van die overwaarde eerst een geldsom van € 44.470,- aan de man dient toe te komen. Voorts verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen ter zake van de verplichting van de vrouw om aan de man te voldoen een geldsom van € 14.571,82 uit hoofde van de restopbrengst van de verkoop echtelijke woning te [adres woning sub 2]. Tot slot verzoekt de vrouw te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen de helft van de onderhandse verkoopwaarde op de peildatum van de auto, merk Saab, type cabriolet, kenteken [nummer], althans een beslissing te nemen door het hof in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
Netto verkoopopbrengst [adres voorhuwelijksewoning ]
4. Ten tijde van het sluiten van het huwelijk woonden partijen aan de [adres voorhuwelijksewoning ]. Deze woning was door de man aangekocht voorafgaand aan het huwelijk van partijen. Na verkoop van de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] hebben partijen tezamen de woning aan de [adres woning sub 1] gekocht. Een gedeelte van deze - voormalige - echtelijke woning is gefinancierd met de netto verkoopopbrengst uit de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning]. Tussen partijen is in geschil tot welk bedrag in de echtelijke woning is geïnvesteerd alsmede of voornoemd bedrag als een privé investering van de man dient te worden aangemerkt dan wel als een gezamenlijke investering uit overgespaard inkomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de man een bedrag van fl. 98.000,- aan eigen middelen nominaal is geïnvesteerd in de echtelijke woning, zodat aan de man ter zake van de verrekening van inbreng bij huwelijk een bedrag toekomt van € 44.470,-.
5. De vrouw stelt dat de man weliswaar de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] voor het huwelijk heeft aangekocht, maar dat de vrouw reeds voorafgaand aan het huwelijk van partijen alsmede ten tijde van het huwelijk financieel heeft bijgedragen aan de renovatie van de woning. Nu zowel voorhuwelijkse inkomsten van de vrouw alsmede ten tijde van het huwelijk verworven en te verrekenen inkomsten zijn geïnvesteerd in de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] kan de overwaarde van deze woning niet worden aangemerkt als privévermogen van de man en dient derhalve de overwaarde in de verrekening tussen partijen te worden betrokken. Ter zake van de geïnvesteerde overwaarde in de woning aan de [adres woning sub 1] stelt de vrouw dat uit de overwaarde van de [adres voorhuwelijkse woning] slechts een bedrag is betaald van Fl. 57.500,-. Het overige gedeelte van de overwaarde van de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] is op een rekening van de man gestort en is door de man geïnvesteerd in andere zaken.
6. De man betwist dat de verbouwing van de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] ten dele is bekostigd door de vrouw dan wel door gemeenschappelijk vermogen. De man heeft ruimschoots voordat partijen een relatie kregen voornoemde woning opgeknapt en heeft dit bekostigd uit eigen middelen. Aan de man komt dus wel degelijk een bedrag toe van € 44.470,- wegens zijn privé inbreng bij de aankoop van de woning aan de [adres woning sub 1]. De man betwist dat hij de overwaarde van de verkoop van de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] heeft aangewend voor andere doeleinden.
7. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat onbestreden vast dat de man de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] heeft gekocht en deze ten tijde van de huwelijkssluiting in eigendom van de man was. In de tussen partijen op 26 augustus 1992 overeengekomen huwelijkse voorwaarden is onder artikel 2 opgenomen dat zaken, die de echtgenoten bij het aangaan van het huwelijk bezitten dan wel door hem of haar worden verkregen door belegging of wederbelegging van zijn of haar vermogen, eigendom blijven van degene aan wiens zijde die zaken zijn aangebracht of aangekomen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat zij voorafgaand dan wel ten tijde van het huwelijk heeft geïnvesteerd in de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning]. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd aan het hof verklaard geen concrete bedragen te kunnen noemen en ook geen stukken te kunnen overleggen waaruit enige investering blijkt. De vrouw onderbouwt haar stelling slechts met enkele foto’s van voor en na de verbouwing. Voornoemde foto’s strekken, naar het oordeel van het hof, niet ten bewijze van de door de vrouw gestelde investeringen. Nu de vrouw op geen enkele wijze onderbouwt dat geld van de vrouw dan wel te verrekenen inkomsten zijn geïnvesteerd in de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] heeft de man, gelet op artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden, recht op de nominale vergoeding van het geïnvesteerde vermogen.
8. Ter zake van de hoogte van de vergoeding overweegt het hof als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de netto verkoopopbrengst van de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] fl. 140.000,- bedroeg. Uit het ‘advies financieringsbehoefte’ van 4 februari 1996 welke is opgesteld ten behoeve van de aankoop van de [adres woning sub 1] blijkt dat sprake is van een inbreng van eigen middelen van fl. 98.302,-. Naar het oordeel van het hof is daarmee - in samenhang met het feit dat de vrouw haar stelling, dat slechts een bedrag van Fl. 57.500,- is geïnvesteerd, niet heeft onderbouwd - voldoende komen vast te staan dat door de man uit de netto verkoopopbrengst van de woning aan de [adres voorhuwelijkse woning] een bedrag van fl. 98.302,- is geïnvesteerd in de woning aan de [adres woning sub 1] en derhalve ter zake van de verrekening recht heeft op een bedrag van € 44.470,-. Het hof zal de bestreden beschikking te dienaangaande bekrachtigen.
Verdeling netto verkoopopbrengst [adres woning sub 2]
9. Na de verkoop van de woning aan de [adres woning sub 1] hebben partijen de woning aan de [adres woning sub 2] gekocht. Deze woning is vervolgens te koop aangeboden waarna partijen de woning aan de [adres woning sub 3] hebben aangekocht. De woning aan de [adres woning sub 2] is pas na aankoop van de woning aan de [adres woning sub 3] verkocht. De netto verkoopopbrengst van de woning aan de [adres woning sub 3] bedroeg € 29.142,-, welk bedrag is overgemaakt naar de privérekening van de vrouw. Door de rechtbank is bepaald dat voornoemd bedrag in de beperkte gemeenschap valt en aan ieder der partijen bij helfte toekomt.
10. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij aan de man een bedrag van € 14.571,-, dient te voldoen. De vrouw beschikt namelijk niet langer over voornoemd bedrag aangezien zij zich genoodzaakt heeft gezien het bedrag van € 29.142,- aan te wenden ten behoeve van het nakomen van de hypothecaire verplichtingen van de echtelijke woning aan de [adres woning sub 3], aangezien de man dit sinds het feitelijk uiteengaan van partijen heeft nagelaten te doen. Voornoemde hypothecaire verplichtingen kunnen worden aangemerkt als kosten van de huishouding. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat ten behoeve van het bepalen van de omvang van het saldo van voornoemde privérekening van de vrouw een andere peildatum dient te gelden, namelijk de datum van de eigendomsoverdracht van echtelijke woning aan de [adres woning sub 3].
11. De man stelt dat de vrouw het bedrag van € 29.142,- heeft toegeëigend en betwist dat de vrouw met dit bedrag de lopende hypotheektermijnen zou hebben betaald. De man stelt dat hij na de feitelijke beëindiging van de samenwoning nog maandelijks de hypotheeklasten van de echtelijke woning heeft voldaan. Er was sprake van een beperkte achterstand in de betaling. Deze achterstand is verrekend met de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning.
12. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is in beginsel niet in geschil dat partijen beiden gelijk gerechtigd zijn tot de netto verkoopopbrengst van de woning aan de [adres woning sub 2]. Slechts in geschil is of de door de vrouw gestelde betaalde hypotheektermijnen op dit vermogen in mindering mogen worden gebracht. Dit geschil houdt echter verband met het leerstuk van de vergoedingsrechten en niet met het leerstuk van de verdeling. Voorzover de vrouw heeft beoogt te stellen dat zij een vergoedingsrecht heeft ter zake van de door haar betaalde hypotheektermijnen oordeelt het hof dat zij niet heeft aangetoond dat zij de hypotheektermijnen ook daadwerkelijk heeft voldaan.
13. Het bewijsaanbod dat de vrouw in haar laatste termijn heeft gedaan, zal het hof passeren, nu het bewijsaanbod van de vrouw niet tijdig is gedaan. Reeds bij indiening van het beroepschrift stelde de vrouw dat zij de hypotheektermijnen had voldaan en derhalve aan de man niet het bedrag van € 14.571,- verschuldigd was. Het had op de weg van de vrouw gelegen deze stukken, die reeds toen al beschikbaar waren, in een eerdere fase in de procedure over te leggen.
14. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ter zake van het door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 14.571,82 bekrachtigen.
15. De vrouw stelt dat de man een auto van het merk Saab bezit. Deze kan niet buiten de verdeling blijven, nu de auto ten tijde van het huwelijk is gekocht met overgespaard inkomen en derhalve tot het te verrekenen vermogen behoort.
16. De man stelt dat hij de auto korte tijd te leen heeft gehad van zijn zus. De man is nimmer eigenaar van de auto is geweest, waardoor de auto niet in de verrekening kan worden betrokken.
17. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde beschikking van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) van 8 juni 2009 blijkt dat de man een overtreding heeft begaan met voornoemde auto. De man heeft ter zitting verklaard dat voornoemde beschikking op zijn naam is gesteld, omdat hij degene was die de overtreding had begaan. De man heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan om aan te tonen dat hij op de peildatum niet de eigenaar van de auto was. Hij biedt aan over te leggen een overzicht van de RDW betreffende de historie van de kentekenregistratie van de auto.
18. Het hof oordeelt dat, nu de vrouw stelt dat tot het te verrekenen vermogen van partijen een auto, merk Saab, behoort, in beginsel de vrouw de bewijslast draagt om aan te tonen dat de man de eigenaar van de auto is. Aangezien de vrouw op 24 juni 2011 een beschikking van het CJIB op naam van de man heeft overgelegd, ziet het hof aanleiding de bewijslast om te keren. Ter zitting heeft de man een, naar het oordeel van het hof, deugdelijke verklaring gegeven waarom de CJIB beschikking op zijn naam stond. Nu de vrouw pas op 24 juni 2011 de CJIB beschikking heeft overgelegd en de man voorafgaand aan deze datum niet de bewijslast droeg, is het bewijsaanbod tijdig gedaan en ziet het hof aanleiding de man toe te laten in zijn bewijsaanbod. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen het schriftelijke bewijs te leveren dat de man op de peildatum niet de eigenaar was van de auto.
19. De man dient dit bewijs uiterlijk te leveren ter datum van de pro forma zitting op zaterdag 24 september 2011. De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na ontvangst van de door de man overgelegde bewijsmiddelen schriftelijk hierop te reageren. Het hof zal iedere verdere beslissing ter zake van de verrekening van de waarde van de auto aanhouden.
20. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
houdt ter zake van de verrekening van de waarde van de auto, merk Saab, de behandeling aan tot de zitting van 24 september 2011 pro forma;
stelt de man in de gelegenheid het schriftelijke bewijs te leveren waaruit blijkt dat hij op de peildatum niet de eigenaar van de auto, merk Saab, type cabriolet, kenteken [nummer] is;
stelt de vrouw in de gelegenheid haar schriftelijke reactie te geven op het door de man over te leggen schriftelijke bewijs binnen drie weken na 24 september 2011;
houdt iedere verdere beslissing ter zake van de auto aan;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2011.