Rolnummer: 22-005303-09
Parketnummer: 11-712861-08
Datum uitspraak: 4 mei 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 13 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing gegeven omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2008 te Gorinchem, met [aangeefster] ([geboortedag]-1994), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het ontuchtig wrijven en/of strelen over en/of het kneden en/of betasten van de (ontblote) billen en/of - het ontuchtig wrijven en/of strelen over en/of betasten van de (ontblote) vagina, althans schaamstreek (lies), van die [aangeefster].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gepersisteerd bij het in zijn faxbericht d.d. 18 april 2011 neergelegde verzoek de aangeefster [aangeefster] als getuige te doen horen. Ter toelichting hierop heeft de raadsman aangevoerd dat [getuige A], een vriendin van aangeefster - blijkens haar schriftelijke verklaring - van de aangeefster heeft gehoord dat aangeefster door haar vader was aangerand en seksueel was misbruikt en dat zij van hem aangifte moest doen tegen de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Nu de aangeefster reeds uitvoerig is gehoord bij de rechter-commissaris - in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte - en op een vraag van de raadsman tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard niet eerder seksueel te zijn misbruikt, acht het hof het nogmaals horen van de aangeefster niet noodzakelijk. Het hof wijst derhalve dit verzoek af.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2008 te Gorinchem, met [aangeefster] (geboren op [geboortedag]-1994), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het ontuchtig wrijven en het kneden en betasten van de ontblote billen
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte geen ontuchtige bedoelingen had en dat hij daarom van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of een bepaalde seksuele handeling ontuchtig van aard is, heeft de wetgever de maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Het is vaste rechtspraak dat de rechter aan deze norm dient te toetsen (HR 30 maart 2010, NJ 2010, 376). In het algemeen kunnen naast de in concreto verrichte fysieke handeling ook de omstandigheden van betekenis zijn voor de vraag of sprake is van ontuchtige handelingen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij geen ontuchtige bedoelingen had niet aannemelijk gelet op het volgende. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was de verdachte 37 jaar, terwijl de aangeefster de leeftijd van 14 jaar had. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en het slachtoffer op elkaar lagen waarbij het slachtoffer met haar buik op hem lag. Dat gaf hem een lekker gevoel en hij kreeg een erectie. Het slachtoffer heeft ook verklaard dat zij dit heeft gevoeld. Toen de erectie was verdwenen, zo heeft de verdachte verklaard, kreeg hij het gevoel dat het slachtoffer (seksueel) opgewonden raakte. Zij drukte haar lichaam steeds dichter tegen hem aan en duwde met haar kruis tegen zijn been. De verdachte ging desalniettemin verder met de stoeipartij. Vervolgens is hij, omdat hij - volgens zijn verklaring bij de politie - de verleiding niet kon weerstaan en zich uitgedaagd voelde de grenzen op te zoeken, met zijn hand in de broek van de aangeefster gegaan en heeft haar billen betast en is vervolgens met zijn hand in de richting van haar schaamstreek gegaan. Ofschoon hij dit achteraf duidt als "kijken hoe ver hij kon gaan met 'normaal' kietelen, acht het hof dat laatste niet aannemelijk.
De verdachte heeft aldus ten onrechte nagelaten aan de ontstane erotisch geladen situatie een eind te maken maar is doorgegaan door met zijn hand in haar broek te gaan en de bewezenverklaarde handelingen te plegen. Het hof is van oordeel dat deze handelingen, onder deze omstandigheden en mede gezien het aanzienlijke verschil in leeftijd hetgeen een bijzondere verantwoordelijkheid voor de verdachte met zich brengt, moeten worden beschouwd als in strijd met hetgeen als sociaal-ethisch is aanvaard en derhalve als ontuchtig. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat aan de verdachte - met bewezenverklaring van het tenlastegelegde - geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan ontucht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwenspositie en het overwicht dat hij op het slachtoffer had, temeer daar hij wist dat zij thuis problemen had en dat zij behoefte had aan aandacht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 21 april 2009. Hieruit blijkt dat de recidivekans laag wordt ingeschat.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn, nu de inzendingstermijn van 8 maanden niet in acht is genomen. Het hof zal, gelet op de te geven beslissing, volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Op basis van de tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede de omstandigheid dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en thans geen contact meer heeft met het slachtoffer, en mede gelet op de relatief geringe ernst van het feit acht het hof het - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - raadzaam om op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is deze vordering geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2008 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2008 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van EUR 250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2008.
Voor het overige is niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 250,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 24c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [aangeefster] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], een bedrag te betalen van EUR 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. le Clercq-Meijer, mr. H.C. Wiersinga en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 mei 2011.
mrs. H.C. Wiersinga en M.I. Veldt-Foglia zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.