ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6434

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.571/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad en juridische misslagen in vonnissen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 juli 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door [appellant] was ingesteld tegen meerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage. [Appellant] had in hoger beroep de opheffing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de rechtbank van 26 januari 2011 gevorderd, waarin hij was veroordeeld tot betaling van € 209.526,87 aan [geïntimeerde]. [Appellant] stelde dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis misbruik van executie oplevert, omdat het vonnis zou berusten op juridische misslagen. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er een overeenkomst op basis van regie tot stand was gekomen, zonder dat dit voldoende was onderbouwd door de partijen. Daarnaast voerde hij aan dat de vordering tegen beide echtgenoten had moeten worden ingesteld, omdat de opdracht door hen gezamenlijk was verstrekt.

[Geïntimeerde] voerde verweer en wees erop dat [appellant] een gelijke vordering in kort geding had ingediend, waarbij de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis had opgeschort. Het hof oordeelde dat van een juridische misslag slechts sprake is als de vergissing in het recht zo evident is dat daarover geen redelijke twijfel bestaat. Het hof maakte de overwegingen van de voorzieningenrechter tot de zijne en besloot dat er behoefte was aan inlichtingen van [appellant] over de noodtoestand die de handhaving van de beslagen zou veroorzaken. Het hof beval een comparitie om inlichtingen te verstrekken en een minnelijke regeling te beproeven.

De beslissing van het hof omvatte ook praktische afspraken voor de comparitie, zoals het tijdstip en de wijze van overlegging van bescheiden. Het hof hield verdere beslissingen aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief was afgerond en verdere stappen nodig waren om tot een oplossing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 200.085.571/01
Rolnummer Rechtbank : HAZA 06-1374
Arrest d.d. 26 juli 2011
inzake
[appellant]
wonende te ’s-Gravenzande, gemeente Westland,
appellant,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. R.G.B. Everts te ‘s-Gravenzande, gemeente Westland,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. M. Moszkovicz jr. te Maastricht.
Het geding
Bij exploot van 8 april 2011 (met producties) is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 14 februari 2007, 3 oktober 2007, 23 januari 2008, 28 april 2010 en 26 januari 2011, door de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Daarbij heeft hij een incident opgeworpen, waarin hij de opheffing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank van 26 januari 2011, althans de schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan heeft gevorderd. [geïntimeerde] heeft die vorderingen bij memorie van antwoord in het incidenteel appel (kennelijk bedoeld: in het incident) weersproken. Daarop hebben partijen stukken overgelegd en arrest gevraagd in het incident.
Beoordeling in het incident
1. De rechtbank heeft bij voormeld vonnis van 26 januari 2011 [appellant] veroordeeld aan [geïntimeerde] (onder meer) € 209.526,87 te betalen en heeft het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. [appellant] stelt dat de tenuitvoerlegging van bedoeld vonnis misbruik van executie oplevert. Hij grondt die stelling in de eerste plaats op de opvatting dat het vonnis berust op juridische misslagen. Nadat de rechtbank had geconcludeerd dat beide partijen onvoldoende gesteld hebben om de door hen aangevoerde inhoud van de gesloten overeenkomst te onderbouwen, heeft zij, in plaats van aan [geïntimeerde] zijn vordering te ontzeggen, althans hem een bewijsopdracht te geven, geconcludeerd dat een overeenkomst op basis van regie tot stand is gekomen. Volgens [appellant] vindt die conclusie geen steun in het recht of in de door partijen aangevoerde feiten en betreft zij daarom een duidelijke juridische misslag, waarbij de rechtbank tevens ten onrechte buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. De veroordeling tot betaling van een met behulp van een deskundigenrapport bepaalde “redelijke prijs” is naar zijn mening gebaseerd op deze onjuiste conclusie en tenuitvoerlegging van het vonnis is daarom misbruik van executiebevoegdheid. [appellant] beroept zich er voorts op dat hij in gemeenschap van goederen is getrouwd en dat de opdracht door beide echtgenoten is verstrekt. Hij meent dat [geïntimeerde] zijn vordering tegen beide echtgenoten had moeten instellen, met name omdat beslag werd gelegd op (de onverdeelde helft van de eigendom van) de woning. Volgens hem had de vordering met een beroep op de exceptio litis plurium consortium moeten worden afgewezen. Het vonnis tot betaling moet eveneens om die reden beschouwd te worden als gegrond op een juridische misslag, hetgeen de tenuitvoerlegging maakt tot misbruik van executiebevoegdheid. [appellant] brengt bovendien naar voren dat, gelet op de hypotheekschuld op de beslagen woning, er voor [geïntimeerde] geen opbrengst uit de eventuele executie daarvan te verwachten valt en dat [geïntimeerde] door de beslaglegging misbruik van beslagrecht heeft gemaakt. Hij meent dat daarom zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, daaruit bestaande dat de executie van de woning voor hem een onomkeerbare feitelijke situatie en een aanzienlijke restschuld met zich brengt, zwaarder moet wegen dan het belang van [geïntimeerde]. Door die schorsing leidt [geïntimeerde] immers geen schade. Bovendien duurt de procedure intussen zo lang dat [geïntimeerde] niet meer kan stellen dat voldoening van de veroordeling voor hem een zodanig zwaarwegend ondernemersbelang oplevert dat verder uitstel niet verlangd kan worden. Volgens [appellant] geldt hetzelfde mutatis mutandis voor het onder de Belastingdienst en de bank gelegde beslag. Daardoor wordt het voortbestaan van zijn onderneming bedreigd.
3. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft er daarbij op gewezen dat [appellant] een gelijke vordering bij wege van executiegeschil in kort geding aan de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft overgelegd. Het door die voorzieningenrechter gewezen vonnis heeft hij daarbij overgelegd. De voorzieningenrechter heeft blijkens dat vonnis de tenuitvoerlegging van het vonnis van 26 januari 2011 opgeschort totdat dit hof in het onderhavige incident uitspraak heeft gedaan. Hij heeft voorts [geïntimeerde] bevolen een tweetal derdenbeslagen op te heffen teneinde [appellant] ruimte te bieden om aan zijn noodzakelijke betalingsverplichtingen te voldoen.
4. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter over de door [appellant] naar voren gebrachte stellingen inzake misslagen in de bestreden vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage. Van een juridische misslag is slechts sprake als de vergissing in het recht zo evident is dat daaromtrent geen redelijke twijfel bestaat. Dat is niet reeds het geval als de in het ongelijk gestelde partij zich niet kan vinden in de redenering van de rechter en van mening is dat de rechter is uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting. Stellingen daaromtrent kan de in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep naar voren brengen en onderbouwen. Het hof maakt de door de voorzieningenrechter in de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van diens vonnis opgenomen gronden tot de zijne.
5. [appellant] heeft op de memorie van antwoord van [geïntimeerde] in het incident niet gereageerd. Het hof heeft behoefte aan inlichtingen van de zijde van [appellant] over de vraag of en, zo ja, op grond van welke feiten en omstandigheden de handhaving van de overige beslagen en de verdere tenuitvoerlegging van het beroepen eindvonnis op nog onder beslag vallende goederen en rechten voor hem een noodtoestand doen ontstaan. Het zal daartoe een comparitie bevelen, waarop tevens ter zake van het incident een schikking zal worden beproefd. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- beveelt partijen in persoon, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. A.V. van den Berg in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op 9 september 2011 om 9:30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden augustus en september van 2011 opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.