ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6594
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. de Haan-Boerdijk
- A. van Nievelt
- F. Fockema Andreae-Hartsuiker
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verklaring van vermoedelijk overlijden van een vermiste
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot afgifte van een verklaring van vermoedelijk overlijden van een vermiste. De verzoekster, de echtgenote van de vermiste, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage, maar was daar niet-ontvankelijk verklaard. De verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoende bewijs heeft geleverd voor de waarschijnlijkheid van het overlijden van haar echtgenoot, die sinds april 2007 vermist is. Ze verwees naar omstandigheden in het land waar de vermiste zich bevond, waaronder gewelddadige conflicten en het aantal slachtoffers dat daarbij viel.
Het hof heeft de argumenten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat de door haar overgelegde informatie niet voldoende specifiek en betrouwbaar was om aan te tonen dat de dood van de vermiste waarschijnlijk was. Het hof heeft daarbij de relevante wetgeving, met name artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen, dat bepaalt onder welke omstandigheden een verklaring van vermoedelijk overlijden kan worden afgegeven. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster zich beroept op het tweede lid van dit artikel, dat een kortere termijn voor het indienen van een verzoek mogelijk maakt als de omstandigheden de dood waarschijnlijk maken.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd, maar het verzoek van de verzoekster afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters M. de Haan-Boerdijk, A. van Nievelt en F. Fockema Andreae-Hartsuiker, met mr. Dooting als griffier. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij verzoeken tot verklaring van vermoedelijk overlijden, vooral in situaties waar de omstandigheden onduidelijk zijn.