ECLI:NL:GHSGR:2011:BR6812

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005139-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitvoer van verdovende middelen en het voorhanden hebben van munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van verdovende middelen, waaronder amfetamine, heroïne en cocaïne, en het voorhanden hebben van een patroonhouder en munitie. De verdachte, geboren in Turkije in 1973 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van deze verdovende middelen. Het hof oordeelde dat de rol van de verdachte cruciaal was voor het plegen van de bewezenverklaarde feiten, die betrekking hadden op honderden kilo's verdovende middelen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 65 maanden.

De zaak kwam aan het licht na een melding van de Britse autoriteiten over een eerdere controle in de haven van Dover, waar een vrachtwagen met verdovende middelen was aangetroffen. Dit leidde tot een onderzoek naar de verdachte, die betrokken was bij het huren van bedrijfsunits in Rotterdam, waar de verdovende middelen verborgen waren. Tijdens de rechtszaak werd betoogd dat de binnentreding en doorzoeking van het bedrijfspand onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat er voldoende verdenking was om de doorzoeking rechtmatig te verklaren.

Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de toestemming voor de doorzoeking onrechtmatig was verkregen, en oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van zijn recht op juridische bijstand. De verdachte had vrijwillig toestemming gegeven voor de doorzoeking van zijn woning, en het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het gevaar voor de volksgezondheid, wat leidde tot een hogere strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005139-09
Parketnummer: 10-750078-09
Datum uitspraak: 5 april 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1973,
thans gedetineerd in PI Veenhuizen, De Fleddervoort ZBB te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4, en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
feit 1:
[[zaak A]]
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2009 tot en met 30 maart 2009 te Rotterdam, en/of Amsterdam en/of Groningen en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 442 kilogram amfetamine en/of 25 kilogram heroïne (diacetylmorfine) en/of 4,6 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van (telkens) een materiaal bevattende amfetamine en/of heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- EUR 200, althans een geldbedrag, betaald aan [betrokkene A] voor een kopie van diens paspoort en/of
- (een) bedrijfsunit(s) gehuurd (aan de [adres A] te Rotterdam) en/of
- zich daarbij bij [getuige A] geïdentificeerd met een kopie van het paspoort van [betrokkene A] en/of
- pallets/boxen opgeslagen in die bedrijfsunit(s) en/of
- in de dubbele bodem van die pallets/boxen 442 kilogram amfetamine en/of 25 kilogram heroïne (diacetylmorfine) en/of 4,6 kilogram cocaïne verborgen en/of
- een auto [Renault Kangoo] aan zijn mededaders ter beschikking gesteld en/of
- contacten onderhouden met zijn mededader(s) (in Nederland en/of in Engeland);
en/of
- 442 kilogram amfetamine en/of 25 kilogram heroïne (diacetylmorfine) en/of 4,6 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten
feit 2:
[[zaak A]]
hij in of omstreeks de periode 25 maart 2009 tot en met 30 maart 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 442 kilogram amfetamine en/of 25 kilogram heroïne (diacetylmorfine) en/of 4,6 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
[[zaak B]]
hij in of omstreeks de periode 12 maart 2009 tot en met 27 maart 2009 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer ruim 268 kilogram [bruto] amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en/of
ongeveer 25 kilogram cannabis, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cannabis, zijnde cannabis een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 12 maart 2009 tot en met 27 maart 2009 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 268 kilogram [bruto] amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
ongeveer 25 kilogram cannabis, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cannabis, zijnde cannabis een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 4:
[[zaak B]]
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2009 tot en met 27 maart 2009 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Groningen en/of Overschild (Gemeente Slochteren)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 268 kilogram [bruto] amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van (telkens) een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- EUR 200, althans een geldbedrag, betaald aan [betrokkene A] voor een kopie van diens paspoort en/of
- (een) loods en/of bedrijfsunit(s) gehuurd (aan [adres D] te Overschild en/of de [adres A] te Rotterdam) en/of
- zich (ten behoeve van het huren van de loods aan de [adres A] te Rotterdam) bij [getuige A] geïdentificeerd met een kopie van het paspoort van [betrokkene A] en/of
- zich (ten behoeve van het huren van de loods aan de [adres D] te Overschild) aan [getuige B] en [getuige C] voorgesteld als "[verdachte]" en/of
- pallets/boxen opgeslagen in die bedrijfsunit(s) en/of
- in de dubbele bodem van die pallets/boxen 268 kilogram [bruto] amfetamine verborgen en/of
- een auto [Renault Kangoo] aan zijn mededaders ter beschikking gesteld en/of
- contacten onderhouden met zijn mededader(s) (in Nederland en/of in Engeland);
en/of
- 268 kilogram [bruto] amfetamine voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van die feiten;
feit 5:
hij op of omstreeks 02 april 2009 te Groningen
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° en art. 3 lid 1 van die wet in de vorm van een patroonhouder [merk Ruger, model P 85, kaliber 9mm.] bestemd voor 9 mm. patronen
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 74 kogelpatronen, kaliber 9 mm.
voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken nu de binnentreding en doorzoeking van het bedrijfspand aan de [adres A] te Rotterdam onrechtmatig was.
Op het moment van binnentreding van bedoeld bedrijfspand door de opsporingsambtenaren op 30 maart 2009 rond 21.00 uur was er geen sprake meer van een redelijk vermoeden van schuld. De informatie waarop op 30 maart 2009 eerst om 21.00 uur is binnen getreden in voornoemd bedrijfspand, bevatte zeer specifieke informatie dat er een lading zou worden opgehaald bij voornoemd pand rond 12.00 uur. Er was geen verdenking meer dat er rond de instaptijd ook verdovende middelen in het pand aanwezig zouden zijn.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat derhalve uitsluiting van het bewijs van het aantreffen van de verdovende middelen dient te volgen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier is het hof het volgende gebleken.
Naar aanleiding van een bericht dat door de KLPD Dienst IPOL is ontvangen van de Britse Liaison Officer werkzaam bij de Engelse Ambassade in Den Haag, is een onderzoek gestart. In het ongedateerde proces-verbaal met datumstempel 8 april 2009 opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] staat - verkort en zakelijk weergegeven - dat van voornoemde Liason Officier informatie is ontvangen dat bij een routine controle in de haven van Dover in Engeland in een vrachtwagen 436 kilogram amfetamine en 200 kilo cannabis zijn aangetroffen in boxen waarin gereedschap was verpakt. Het desbetreffende transport bedrijf had opdracht om op 30 maart 2009 een identiek transport te verzorgen via Oostende naar Engeland. Op aanwijzingen van de chauffeur van het eerste transport bleek dat de boxen waren geladen vanuit een bedrijf gevestigd aan de [adres A] in Rotterdam. Door de Engelse autoriteiten werd verzocht het nieuwe transport te voorkomen, het bedrijf te traceren waar de boxen geladen waren en een onderzoek te doen in het bedrijf naar verdovende middelen bestemd voor Engeland.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de inhoud van voornoemd proces-verbaal.
Naar het oordeel van het hof was de informatie die voorhanden was op het moment van binnentreden in het bedrijfspand aan de [adres A] te Rotterdam op 30 maart 2009 voldoende concreet en gedetailleerd om op grond daarvan te kunnen concluderen dat op 30 maart 2009 - ook na 12.00 uur - sprake was van een verdenking van enig misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is dan ook van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het binnentreden in en het vervolgens doorzoeken van het bedrijfspand rechtmatig is geschied.
Voorts heeft de raadsvrouw - onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz vs Turkije, Pishchalnikov vs Rusland en Dayanan vs Turkije - betoogd dat de toestemming van de verdachte om zijn woning te onderzoeken onrechtmatig is verkregen en dat daarom de als gevolg van die toestemming gevonden patroonhouder en munitie, van het bewijs behoren te worden uitgesloten, nu de verdachte niet de gelegenheid heeft gehad om een advocaat te raadplegen alvorens hij bedoelde toestemming heeft gegeven, terwijl hij wel reeds te kennen had gegeven een advocaat te willen spreken voorafgaand aan het politieverhoor. Onder de gegeven omstandigheden had geen toestemming gevraagd mogen worden alvorens de verdachte met een advocaat heeft gesproken.
Het hof gaat dienaangaande uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die naar voren zijn gekomen uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich op 2 april 2009 op eigen gelegenheid gemeld bij het politiebureau nadat hij een uitnodiging ter zake had gekregen en is bij die gelegenheid aangehouden en inverzekering gesteld. Hij heeft tijdens het verhoor inverzekeringstelling d.d. 2 april 2009 onder meer verklaard dat hem is uitgelegd dat hij in verzekering wordt gesteld zodat hij recht heeft om een raadsman te spreken. Ook heeft de verdachte later in dat verhoor desgevraagd toestemming gegeven tot het doen van onderzoek in zijn woning. Dit proces-verbaal is op de tweede pagina niet ondertekend door de verdachte en wel door verbalisant [verbalisant 2]. Op de eerste pagina van dit proces-verbaal staat een paraaf van genoemde verbalisant en er staat een handgeschreven kruis op deze pagina onder de tekst die betrekking heeft op de toestemming van de verdachte voor het doen van onderzoek in de woning. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen met documentcode [code], waarin door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gerelateerd dat de verdachte in bijzijn van beiden heeft verklaard dat hij geen stukken meer ondertekent omdat hij daarmee in het verleden problemen heeft gehad en dat de verdachte heeft verklaard bereid te zijn om de toestemmingsverklaring te ondertekenen door het plaatsen van een kruis. De verbalisanten nemen waar dat de verdachte de toestemmingsverklaring ondertekent. In het dossier zit een formulier 'Toestemming verdachte [verdachte] met betrekking tot zoeking van zijn woning' met documentcode [code] waaruit blijkt dat de verdachte vrijwillig toestemming verleent voor een zoeking in de zijn woning aan de [adres B] te Groningen. Onder de tekst '[verdachte]' staat een handgeschreven kruis.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande dat de verdachte tijdens het verhoor ter zake van de inverzekeringstelling is gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, dat hij tevens - mondeling - toestemming heeft gegeven voor de zoeking in zijn woning en dat hij de schriftelijke weergave van die toestemming toen niet wenste te ondertekenen. Voorts blijkt dat aan de verdachte na afloop van dit verhoor inverzekeringstelling nogmaals is gevraagd - dit maal in bijzijn van een tweede verbalisant - of hij schriftelijk toestemming wilde geven voor een doorzoeking bij hem thuis en dat hij deze schriftelijke toestemming vervolgens heeft gegeven door het plaatsen van een kruis onder een formulier waarin expliciet staat vermeld dat hij vrijwillig toestemming geeft. Uit de desbetreffende stukken blijkt niet dat de verdachte toen heeft aangegeven dat hij eerst zijn raadsman wenste te spreken en dat is ook niet aannemelijk geworden tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Verdachte is dus voorafgaand aan het verhoor gewezen op de mogelijkheid om een advocaat te kunnen raadplegen, heeft bij gelegenheid van dat verhoor - anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht - niet te kennen gegeven dat hij direct van dat recht gebruik wenste te maken en heeft daarna toestemming voor de doorzoeking in zijn woning gegeven.
Op grond van het vorenstaande dient het verweer van de raadsvrouw te worden verworpen en is er geen aanleiding om de bewijsmiddelen die bij gelegenheid van de doorzoeking in zijn woning zijn aangetroffen op de voet van de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, van het bewijs uit te sluiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 25 maart 2009 tot en met 30 maart 2009 te Rotterdam, en Amsterdam en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van (telkens) een materiaal bevattende amfetamine en heroïne en cocaïne, zijnde amfetamine en heroïne en cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders
- EUR 200, althans een geldbedrag, betaald aan [betrokkene A] voor een kopie van diens paspoort en
- bedrijfsunits gehuurd aan de [adres A] te Rotterdam en
- zich daarbij bij [getuige A] geïdentificeerd met een kopie van het paspoort van [betrokkene A] en
- pallets/boxen opgeslagen in die bedrijfsunits en
- in de dubbele bodem van die pallets/boxen amfetamine en heroïne en cocaïne verborgen en
- een auto [Renault Kangoo] aan zijn mededaders ter beschikking gesteld en
- contacten onderhouden met zijn mededaders in Nederland en/of in Engeland
en
- amfetamine en heroïne en cocaïne voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
feit 2:
hij in de periode 25 maart 2009 tot en met 30 maart 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en heroïne en cocaïne, zijnde amfetamine en heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
hij in de periode 19 maart 2009 tot en met 27 maart 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en
ongeveer 25 kilogram cannabis, zijnde cannabis een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 4:
hij in de periode van 19 maart 2009 tot en met 27 maart 2009 te Rotterdam en Amsterdam
tezamen en in vereniging of anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van (telkens) een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders
- EUR 200, althans een geldbedrag, betaald aan [betrokkene A] voor een kopie van diens paspoort en
- bedrijfsunits gehuurd aan de [adres A] te Rotterdam en
- zich bij [getuige A] geïdentificeerd met een kopie van het paspoort van [betrokkene A] en
- pallets/boxen opgeslagen in die bedrijfsunits en
- in de dubbele bodem van die pallets/boxen amfetamine verborgen en
- een auto [Renault Kangoo] aan zijn mededaders ter beschikking gesteld en
- contacten onderhouden met zijn mededaders in Nederland en/of in Engeland
en
- amfetamine voorhanden gehad waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
feit 5:
hij op 02 april 2009 te Groningen
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° en art. 3 lid 1 van die wet in de vorm van een patroonhouder [merk Ruger, model P 85, kaliber 9mm.] bestemd voor 9 mm. patronen
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 74 kogelpatronen, kaliber 9 mm.,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen -aangevoerd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde nu geen sprake is van opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - op het tenlastegelegde noch op het medeplegen van de tenlastegelegde feiten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt en gaat daarbij op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van het navolgende uit.
De eigenaar van het pand aan de [adres A] te Rotterdam heeft verklaard dat de verdachte de huurder is van unit [nr. X] - alwaar verdovende middelen zijn aangetroffen - en van unit [nr. Y]. De eigenaar heeft met de verdachte afspraken gemaakt en bij het opmaken van het huurcontract van unit [nr. X] heeft de eigenaar een kopie van een Nederlands paspoort op naam van [betrokkene A] en een uittreksel van de Kamer van Koophandel op naam van [bedrijf A], gevestigd te Amsterdam, gekregen. Er is een borg ter hoogte van de huur van drie maanden voor unit [nr. X] betaald en in totaal is EUR 1.500,- betaald.
De beheerde van genoemd bedrijfspand heeft verklaard dat de verdachte op 25 maart 2009 de sleutels van unit [nr. X] heeft gekregen en op 26 maart 2009 de sleutels van unit [nr. Y].
Blijkens camerabeelden van verschillende camera's van het Praxisfiliaal aan de [adres C] te Rotterdam, parkeerde op 25 maart 2009 rond 13.04 uur een rode bestelauto op het parkeerdek van het filiaal en de verdachte stapte met twee mannen uit deze auto. Ze liepen richting de hoofdingang. In de Praxis stond de verdachte met de mannen bij de kassa en de verdachte pakte geld uit zijn broekzak. Hij gaf één biljet aan de caissière en één biljet aan een van de mannen. Met twee Praxis tasjes gingen de drie mannen richting de uitgang. Rond 13.20 uur kwamen de drie mannen weer naar buiten en stapten in de rode auto.
Blijkens een uitdraai van de kassagegevens zijn bij die gelegenheid onder meer overalls, montage handschoenen, kitspuiten, een set plamuurmessen en tubes zwarte kit gekocht.
Beelden die zijn gemaakt met de camera van het pand aan de [adres A] te Rotterdam, laten zien dat de verdachte op 25 maart 2009 met zijn rode Renault Kangoo bij het bedrijfspand aankwam en vervolgens unit [nr. X] binnen ging. De verdachte praatte met twee mannen. Vervolgens reden de twee mannen met de rode Renault Kangoo weg. Deze mannen kwamen blijkens die beelden, zowel op 25 als op 26 maart 2009 met de rode Renault Kangoo, die op naam staat van de verdachte, bij het bedrijfspand. Op 26 maart 2009 gingen deze mannen gedurende de dag diverse malen in en uit unit [nr. X] en [nr. Y], onder meer met volgeladen pallets die werden gelost van een vrachtauto van de firma [bedrijf B] Het verplaatsen van de pallets gebeurde met een heftruck die de verdachte had geleend van getuige [getuige D]. Uit de verklaring van die getuige blijkt dat de verdachte hem heeft gevraagd deze heftruck te mogen lenen op 26 maart 2009. Op 25 maart 2009 zijn twee mannen die volgens de getuige door de verdachte waren gestuurd, de heftruck komen halen. De verdachte heeft op 26 maart 2009 naar [getuige D] gebeld om te zeggen dat de mannen nog niet klaar waren en afgesproken dat de heftruck op 27 maart 2009 zou worden teruggegeven.
Vervolgens is op 27 maart 2009 in Dover (Groot-Brittannië) een vrachtwagen gecontroleerd die was geladen met stalen boxen met gereedschap. Deze boxen bleken een dubbele bodem te hebben. In de loze ruimten in die boxen zijn amfetamine en cannabis aangetroffen. De chauffeur van de vrachtwagen heeft verklaard dat deze lading is opgehaald aan de [adres A] te Rotterdam en dat daar op 30 maart 2009 een tweede lading zou worden opgehaald.
Op 30 maart 2009 is het pand aan de [adres A] te Rotterdam doorzocht en zijn in unit [nr. X] achttien pallets/boxen aangetroffen. De bodems van deze boxen bleken hol te zijn. Een van de met zwarte kit dicht gekitte bodems van één van deze boxen werd geopend en daarin werden zakken met wit op amfetamine gelijkend poeder aangetroffen. Na onderzoek bleek dat dit poeder amfetamine bevat. Ook in de andere boxen werden zakken met soortgelijke stof aangetroffen.
De gedragingen van de verdachte zoals hiervoor weergegeven kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt zijnde zozeer gericht op het uitvoeren van amfetamine en cannabis naar Engeland, het voorbereiden van die uitvoer alsmede op het voorbereiden van een volgend transport van verdovende middelen naar Engeland en het aanwezig hebben van amfetamine, heroïne en cocaïne dat het niet anders kan zijn dan dat de opzet van de verdachte daarop gericht is geweest. Daaraan kan niet afdoen hetgeen door de raadsvrouw in dit verband voor het overige naar voren is gebracht.
Bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien leiden naar het oordeel van het hof voorts tot de conclusie dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten, dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voornoemde feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf en vordert te dien aanzien dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van uitvoer van verdovende middelen, alsmede het aanwezig hebben daarvan. Voorts heeft de verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor uitvoer van verdovende middelen. Dit strafbare handelen heeft betrekking op honderden kilo's verdovende middelen en het merendeel van die middelen staat vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. Voorts staat vast dat de rol van de verdachte van cruciaal belang geweest om het plegen van de bewezenverklaarde feiten mogelijk te maken. Dat betekent dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten. Mede vanwege het gevaar voor de volksgezondheid en de hiermee gepaard gaande vormen van criminaliteit dient hiertegen met kracht te worden opgetreden.
Tenslotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbevoegd voorhanden hebben van een patroonhouder en munitie.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Naar het oordeel van het hof is het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie (12 oktober 2009) en de ontvangst van het dossier in hoger beroep (20 december 2010), te weten meer dan zes maanden, zodanig lang dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden op zich zelf genomen een passende en geboden reactie zou vormen. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als vorenbedoeld zal het hof de duur van genoemde gevangenisstraf matigen en de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 65 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 65 (vijfenzestig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2011.